ECLI:NL:CRVB:2013:1598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
12-779 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag buitengewoon pensioen en Wubo-aanvraag op grond van onvoldoende bewijs van verzetsdeelname

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een buitengewoon pensioen op basis van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) en een aanvraag voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De appellant, geboren in 1926, had in februari 2011 beide aanvragen ingediend, waarbij hij zijn deelname aan verzetsactiviteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog als basis voor zijn verzoeken aanvoerde. De Raad heeft vastgesteld dat de Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 na onderzoek niet heeft kunnen bevestigen dat appellant daadwerkelijk deelnemer was aan het verzet, wat cruciaal is voor de toekenning van het buitengewoon pensioen. De Raad concludeerde dat de door appellant gestelde activiteiten niet voldoende waren onderbouwd met andere gegevens dan zijn eigen verklaring.

Daarnaast heeft de Raad overwogen dat de ervaringen van appellant als lid van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) tijdens de schietpartij op de Dam op 7 mei 1945 niet onder de werking van de Wubo vallen, omdat hij op dat moment de militaire status had. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen andere oorlogservaringen heeft gemeld die wel onder de Wubo zouden kunnen vallen. Gezien deze overwegingen heeft de Raad beide aanvragen afgewezen en de beroepen van appellant ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve bewijsvoering bij aanvragen voor erkenning van verzetsdeelname en de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

12/779 BPW, 12/780 WUBO
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2012, kenmerk BZ01383834 (bestreden besluit I). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp).
Appellant heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2012, kenmerk BZ01385813 (bestreden besluit II). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2013. Daar is appellant, zoals door hem was aangegeven, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1926, heeft in februari 2011 een aanvraag ingediend om toekenning van een buitengewoon pensioen op grond van de Wbp. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd:
- onderduik in verband met een oproep voor de Arbeidsdienst;
- het verspreiden van illegale bladen;
- het krijgen van wapeninstructies;
- betrokkenheid bij liquidatie van een Duitse militair;
- het deelnemen aan droppings;
- het verbergen van wapens in de ouderlijke woning;
- deelname aan de schietpartij op de Dam te Amsterdam op 7 mei 1945.
1.2.
Eveneens in februari 2011 heeft appellant bij verweerder een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo en als zodanig in aanmerking te komen voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden. Deze aanvraag heeft appellant gebaseerd op gezondheidsklachten die naar zijn mening met name verband houden met de schietpartij die hij op 7 mei 1945 op de Dam heeft meegemaakt.
1.3.
De Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 (Stichting) heeft, na onderzoek van de gestelde verzetsactiviteiten, niet kunnen verklaren dat appellant heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van de Wbp. Verweerder heeft geen aanleiding gezien gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van de verklaring van de Stichting af te wijken en heeft bij besluit van 23 september 2011 de Wbp-aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij bestreden besluit I ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de door appellant gestelde activiteiten niet zijn aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt.
1.4.
Bij besluit van eveneens 23 september 2011 heeft verweerder de Wubo-aanvraag afgewezen en deze afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit II. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de door appellant genoemde gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2.
Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
Wbp
2.1.
Voor het aannemen van de verzetsactiviteiten is het nodig dat deze worden bevestigd met nadere gegevens. Alleen een verklaring van de aanvrager kan, hoe stellig en geloofwaardig ook, niet worden aangemerkt als voldoende onderbouwing. De vraag is dus of er - naast de eigen verklaring van appellant - voldoende andere gegevens zijn die ondersteuning bieden aan de door appellant gestelde deelname aan verzetsactiviteiten.
2.2.
Dergelijke gegevens heeft de Raad evenals verweerder niet aangetroffen. Uit het zorgvuldig te achten onderzoek van de Stichting, waarbij ook de dossiers zijn geraadpleegd van[E.] en[L.], komt wel naar voren dat er mogelijk sprake is geweest van enige als verzet te duiden activiteiten. Zo wordt niet onaannemelijk geacht dat appellant lid is geweest van de Raad van Verzet. Het onderzoek heeft echter geen objectieve bevestiging opgeleverd van appellants deelname aan verzetsactiviteiten. Wel is komen vast te staan dat appellant (als lid van de groep de “Three Castles”) heeft behoord tot de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) en dat hij in die hoedanigheid aanwezig was bij de schietpartij op de Dam in Amsterdam. Of appellant zelf ook daadwerkelijk heeft deelgenomen aan deze schietpartij is in dit geval niet zo van belang. Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld (LJN AO1873) vereist de verzetskwalificatie een substantieel niveau van verzet dat wordt afgemeten aan de aard, omvang, duur en frequentie. Gezien het incidentele karakter van de schietpartij was dit van een te beperkte omvang om te kunnen spreken van verzet in de zin van de Wbp. De door appellant overgelegde bedankbrief van Prins Bernhard voor bewezen diensten in het kader van de BS en het gedenkblad van “Three Castles” waarop staat vermeld dat appellant heeft deelgenomen aan de actie op 7 mei 1945 kunnen niet leiden tot een ander oordeel.
2.3.
Het voorgaande betekent dat bestreden besluit I in rechte stand houdt.
Wubo
2.4.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van met de krijgsverrichtingen direct verbonden handelingen of omstandigheden, dan wel ten gevolge van handelingen of maatregelen welke door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen hem werden gericht of ten gevolge van confrontatie op jeugdige leeftijd met extreem geweld tegen derden door of namens de vijandelijke bezettende macht.
2.5.
Zoals onder 2.2 is aangegeven heeft appellant als lid van de groep de “Three Castles” ten tijde van de schietpartij op de Dam behoord tot de BS. Op dat moment bezat appellant de militaire status. In artikel 2 van de Wubo is geregeld dat deze wet geldt voor de personen die als burger bij oorlogsgeweld betrokken zijn geweest. Dat betekent dat de ervaringen die appellant als militair heeft meegemaakt niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Van andere, wel onder de Wubo vallende oorlogservaringen heeft appellant geen melding gemaakt en is de Raad ook niet gebleken.
2.6.
Ook bestreden besluit II houdt in rechte stand.
3.
Het voorgaande betekent dat de beroepen van appellant ongegrond moeten worden verklaard.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD