ECLI:NL:CRVB:2013:1592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand na ontvangst van erfenis
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 4 februari 1997 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanleiding voor de terugvordering is de ontvangst van een erfenis, die appellant op 28 april 2010 ontving na het overlijden van zijn moeder in 2008. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft op 8 november 2010 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2010 in te trekken, omdat zijn vermogen door de erfenis boven het vrij te laten vermogen uitkwam. Tevens werd een bedrag van € 18.201,13 teruggevorderd over de periode van 25 september 2008 tot en met 30 april 2010.
De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn schulden en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, gezien zijn financiële situatie en gezondheidsproblemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college terecht had gehandeld. De Raad stelde vast dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op de peildatum schulden had die in mindering moesten worden gebracht op zijn vermogen. Bovendien was appellant op de hoogte van de mogelijkheid van terugvordering na ontvangst van zijn erfdeel.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college noopten om van de Beleidsregels terugvordering af te wijken. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.