ECLI:NL:CRVB:2013:1591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
12-711 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en terugvordering voorschotten wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante en haar echtgenoot, die op 19 november 2010 een aanvraag indiende op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag afgewezen en de verstrekte voorschotten van in totaal € 6.690,- teruggevorderd, omdat appellante en haar echtgenoot onvoldoende inzicht hebben gegeven in de besteding van een aanzienlijk bedrag van € 132.318,50 dat zij in kas hadden opgenomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot niet hebben aangetoond hoe dit bedrag is besteed, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij voldoende inzicht heeft gegeven in de besteding van de kasopnames en dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun vermogenssituatie. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De terugvordering van de voorschotten blijft gehandhaafd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak bevestigt dat aanvragers van bijstand de verplichting hebben om duidelijkheid te verschaffen over hun financiële situatie, en dat het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot afwijzing van de aanvraag en terugvordering van verstrekte voorschotten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/711 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 december 2011, 11/4810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Namens appellante is verschenen mr. Cools. Het college heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
Voor de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante en haar echtgenoot A. [M.] ([M.]) hebben op 19 november 2010 op grond van de Wet werk en bijstand een aanvraag om bijstand ingediend.
1.2.
Bij besluit van 29 juni 2011, zoals gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 3 augustus 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen en de aan appellante en [M.] verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 6.690,- van hen teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf 1 oktober 2009 hebben appellante en [M.] geen inkomen meer. Op 15 september 2009 heeft de belastingdienst € 50.654,-- op de bankrekening van [M.] gestort. Op 30 november 2009 heeft de belastingdienst € 30.267,-- en € 66.183,-- op dezelfde bankrekening gestort. Daarnaast hebben er tot een bedrag van € 37.370,-- kasstortingen plaatsgevonden op deze bankrekening. Over de periode van 15 september 2009 tot 1 april 2010 hebben appellante en [M.] een bedrag van € 132.318,50 per kas opgenomen. Appellante en [M.] hebben niet aannemelijk gemaakt of en, zo ja, hoe dit bedrag is besteed. Hierdoor hebben zij onvoldoende duidelijkheid gegeven over – het verloop van – de vermogenssituatie. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of appellante en [M.] in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Nu de aanvraag op juiste gronden is afgewezen en niet is gebleken van zwaarwegende redenen om van terugvordering af te zien, blijft de terugvordering van de verstrekte voorschotten gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij, mede in het licht van het tijdsverloop tussen de kasopnames en de aanvraag om bijstand, voldoende inzicht heeft gegeven in de besteding van de kasopnames en dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Ook heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij en [M.] in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen
tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de
onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante en [M.] onvoldoende inzicht hebben geven in de wijze van besteding van het bedrag van € 132.318,50 en daarmee de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden. Als gevolg van die schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Het oordeel van de rechtbank is juist. De Raad onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust en verwijst daarnaar. Wat in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd, bevat geen aanknopingspunten om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. Appellante heeft niet betwist dat zij en [M.] in de periode van 15 september 2009 tot 1 april 2010 een bedrag van € 132.318,50 aan kasopnames hebben verricht. De rechtbank heeft de stellingen van appellante over de besteding van de per kas opgenomen gelden besproken en is tot de conclusie gekomen dat appellante de besteding van een aanzienlijk gedeelte daarvan niet of onvoldoende heeft verantwoord. In hoger beroep heeft appellante geen nadere bewijsstukken overgelegd, of anderszins een verdere verduidelijking gegeven op welke wijze het bedrag is besteed.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het tijdsverloop tussen de kasopnames en de aanvraag om bijstand zodanig is dat het college de onduidelijkheid of en, zo ja, op welke wijze, dit bedrag is besteed, appellante niet mag tegenwerpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Van belang is in dit verband dat appellante en [M.] met het bedrag van € 132.318,50 een veel langere periode in hun levensonderhoud hadden kunnen voorzien.
4.4.
Appellante heeft tegen de terugvordering van de voorschotten geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.5. Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M. Sahin

HD