Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Van belang is in dit verband dat appellante en [M.] met het bedrag van € 132.318,50 een veel langere periode in hun levensonderhoud hadden kunnen voorzien.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante en haar echtgenoot, die op 19 november 2010 een aanvraag indiende op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag afgewezen en de verstrekte voorschotten van in totaal € 6.690,- teruggevorderd, omdat appellante en haar echtgenoot onvoldoende inzicht hebben gegeven in de besteding van een aanzienlijk bedrag van € 132.318,50 dat zij in kas hadden opgenomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot niet hebben aangetoond hoe dit bedrag is besteed, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij voldoende inzicht heeft gegeven in de besteding van de kasopnames en dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun vermogenssituatie. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De terugvordering van de voorschotten blijft gehandhaafd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak bevestigt dat aanvragers van bijstand de verplichting hebben om duidelijkheid te verschaffen over hun financiële situatie, en dat het niet voldoen aan deze verplichting kan leiden tot afwijzing van de aanvraag en terugvordering van verstrekte voorschotten.