ECLI:NL:CRVB:2013:1590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-6525 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. Appellante, die sinds 1978 als productiemedewerkster heeft gewerkt, heeft zich op 26 augustus 2008 ziek gemeld. Het Uwv heeft in 2010 vastgesteld dat haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedroeg, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellante correct waren vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten. Ze heeft medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar standpunt. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de medische situatie van appellante adequaat heeft beoordeeld. De Raad concludeert dat de in hoger beroep ingebrachte rapporten geen nieuwe inzichten bieden die de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden de zaak hebben behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan op 23 augustus 2013.

Uitspraak

11/6525 WIA
Datum uitspraak: 23 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
30 september 2011, 11/543 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft sinds 1978 gedurende bijna dertig jaar werkzaamheden als productiemedewerkster in dienst van [naam werkgever] verricht. Laatstelijk heeft zij - tot en met
17 augustus 2008 - bij [naam werkgever 2] gewerkt. Aansluitend is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellante heeft zich op 26 augustus 2008 ziek gemeld. Bij besluit van 6 juli 2010 heeft het Uwv appellante bericht dat zij per 24 augustus 2010 niet voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in aanmerking komt omdat zij met de beperkingen die zij ondervindt nog werkzaamheden kan verrichten waarmee haar verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedroeg.
1.2. Bij besluit van 4 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat deze beperkingen zijn vastgesteld op basis van voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank is van oordeel dat met het onderzoek van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts een toereikend beeld is gevormd van de lichamelijke- en psychische toestand van appellante ten tijde in geding. De bezwaarverzekeringsarts heeft ten behoeve van de heroverweging kennis genomen van de door appellante ingebrachte gegevens. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de bevindingen van de behandelend KNO-arts en psychiater in de heroverweging betrokken. Alle beperkingen van appellante zijn in kaart gebracht in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2010. Met betrekking tot de informatie van de behandelend psychiater die in beroep is ingebracht, heeft de rechtbank vastgesteld dat deze psychiater de psychische toestand van appellante heeft geduid in de vorm van een aanpassingsstoornis met angstige depressieve kenmerken. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts in zijn oordeel dat de informatie van de psychiater geen nieuwe gezichtspunten biedt over de psychische toestand van appellante dan waarmee al rekening is gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is in de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij van oordeel is dat er te weinig rekening wordt gehouden met haar klachten, in het bijzonder met haar psychische klachten. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling een rapport van J. Kool, psychiater, van 18 november 2011in geding gebracht. In zijn brief van 31 mei 2012 heeft Kool gesteld dat hij geen uitspraak kan doen over een periode van ruim een jaar voor zijn onderzoek. Tevens heeft appellante een medisch advies van 19 juni 2013 van
E.C. van der Eijk, verzekeringsarts, in geding gebracht. Van der Eijk heeft erop gewezen dat met name de gevolgen van de depressieve stoornis op het functioneren van appellante ter discussie staan en dat de beperkingen van appellante niet volledig, en daarmee onjuist, zijn vastgesteld.
4.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft de in beroep aangevoerde gronden uitvoerig besproken. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze is verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft uitgebreid gerapporteerd over zijn onderzoek. Het rapport bevat een samenvatting van de medische bezwaren van appellante en de bespreking daarvan aan de hand van de medische informatie uit het dossier en de gegevens die door de bezwaarverzekeringsarts zijn verkregen tijdens de bezwaarprocedure. De door de bezwaarverzekeringsarts daaruit getrokken conclusies zijn inzichtelijk en begrijpelijk. De juistheid van die conclusies is niet aan twijfel onderhevig. Hierdoor vormen zij een deugdelijke grondslag voor het vaststellen van de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante op de in geding zijnde datum, 24 augustus 2010.
4.2.
De in hoger beroep ingebrachte medische rapporten leiden niet tot een ander oordeel. Bezwaarverzekeringsarts Deitz heeft in zijn rapporten van 10 januari 2012, 25 april 2012,
17 juli 2012 en 28 juni 2013 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de bevindingen en conclusies van psychiater Kool en medisch adviseur Van der Eijk geen aanleiding geven tot het aanpassen van de belastbaarheid van appellante op de datum in geding anders dan op het punt van de werktijden, zoals neergelegd in de FML van 28 juni 2013. In geen van de geselecteerde functies komt nachtarbeid voor zodat, zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 28 juni 2013 ook heeft vermeld, hieraan geen gevolgen voor de beoordeling zijn verbonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft van belang kunnen achten dat psychiater Kool geen cognitieve testen beschrijft en dat uit de beschrijving van diens onderzoek niet blijkt van cognitieve afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft deugdelijk gemotiveerd dat de aanvullende beperkingen die Kool heeft gegeven, geen medische basis vinden in de door hem gestelde diagnose. Dit brengt mee dat de bezwaarverzekeringsarts evenmin reden heeft hoeven zien om de door Van der Eijk voorgestelde extra beperkingen voor cognitief functioneren te volgen. De bezwaarverzekeringsarts is ingegaan op de door Van der Eijk gestelde beperking voor omgang met patiënten of hulpbehoevenden en werk waarin klantcontacten voorkomen en heeft voldoende gemotiveerd dat uit de beperking die in de FML is neergelegd voor ‘het emotionele problemen van anderen hanteren’ niet, zoals Van der Eijk stelde, beperkingen als door hem bedoeld voortvloeien. Voor de door Van der Eijk getrokken conclusie dat uit KNO-onderzoek zou volgen dat appellante beperkt zou zijn voor blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen, is, zoals de bezwaarverzekeringsarts heeft gesteld, onvoldoende aanleiding gelegen in de door de KNO-arts als mogelijk beschreven aanwezige hyperreactiviteit omdat hieruit de door Van der Eijk gegeven beperking niet blijkt, mede gelet op het rookgedrag van appellante. De Raad ziet geen aanleiding voor raadpleging van een onafhankelijk medisch deskundige.
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet te boven gaan. Op basis van de beschikbare gegevens ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt
sg