ECLI:NL:CRVB:2013:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-3343 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Almere

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) ten behoeve van de kosten van een werkweek van school. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Almere, met als argument dat de appellant, die tot een groep Roma behoort en ten tijde van belang niet rechtmatig in Nederland verbleef, niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad overweegt dat de appellant geen vreemdeling is in de zin van de WWB en dat hij onder artikel 16, tweede lid, van de WWB valt. Dit betekent dat zelfs in zeer dringende gevallen geen uitkering kan worden toegekend. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat indien er een positieve verplichting bestaat om recht te doen aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), dit niet kan worden gerealiseerd via de WWB. De Raad laat de vraag of de appellant als kwetsbare persoon onder artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet in het midden.

De beroepsgrond van de appellant wordt verworpen en de Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien hiervoor geen aanleiding bestaat. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/3343 WWB
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
22 april 2011, 10/1557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], wettelijk vertegenwoordigd door zijn [wettelijk vertegenwoordiger], te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. J. Bootsma, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken 11/3320 WMO, 11/3321 WWB, 11/3322 WWB, 11/3325 WMO, 11/3326 WMO, 12/408 WMO, 11/3331 WWB tot en met 11/3336 WWB, 11/3337 WMO tot en met 11/3341 WMO, 11/7486 WMO, 11/3342 WWB, 11/3344 WMO tot en met 11/3353 WMO, 11/4512 WMO, 11/7328 WMO en 11/6195 WWB. Voor appellant is verschenen mr. Fischer. Ook zijn verschenen [L.], de moeder van appellante, [G.],[J.],
[R.] en [A.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K.A.E.G. Ebbing en mr. J. Bootsma. Na de zitting zijn de zaken gesplitst. Er wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant behoort tot een groep Roma die ten tijde van belang niet rechtmatig in Nederland verbleef. Leden van de groep hebben geen bekende nationaliteit en beschikken niet over reispapieren. Appellant verbleef met zijn familie in de noodopvang in Almere.
1.2.
Appellant heeft op 23 maart 2010 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend ten behoeve van de kosten van een werkweek van school.
1.3.
Bij besluit van 21 april 2010 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand onder verwijzing naar artikel 11 van de WWB afgewezen. Bij besluit van 10 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 april 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat van essentiële noodzakelijke kosten van het bestaan geen sprake is.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is namens appellant naar voren gebracht dat het deelnemen aan de werkweek van school een essentieel onderdeel is van het onderwijs.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Daargelaten de vraag of kosten van een werkweek van school zijn aan te merken als kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB stelt de Raad vast dat appellant geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan valt hij onder artikel 16, tweede lid, van de WWB en kan aan hem zelfs op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel geen uitkering ingevolge de WWB worden toegekend.
4.2.
Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 9 november 2011 (LJN BU4382) en
22 november 2011 (LJN BU6844) overweegt de Raad dat, indien ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), daaraan niet met toepassing van de WWB gestalte kan worden gegeven. De vraag of appellant is aan te merken als een kwetsbare persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet zal daarom in het kader van de WWB in het midden worden gelaten.
4.3.
De beroepsgrond van appellant treft daarom geen doel. De aangevallen uitspraak
komt - met verbetering van gronden - voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) Z. Karekezi
JvC