ECLI:NL:CRVB:2013:1570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
12-5560 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een betrokkene, die hoger beroep had ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft een geschil tussen de betrokkene en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie. De betrokkene had in eerste instantie een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Tijdens de procedure heeft de Raad het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek om schadevergoeding. Echter, op 11 april 2013 heeft de betrokkene het verzoek om schadevergoeding ingetrokken, omdat partijen overeenstemming hadden bereikt over het bedrag aan schadevergoeding. De Raad heeft vervolgens besloten dat er geen reden was om de Staat te veroordelen in de proceskosten, aangezien de intrekking van het verzoek om schadevergoeding geen proceshandeling was die voor vergoeding in aanmerking kwam op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het verzoek van de betrokkene om de Staat te veroordelen tot vergoeding van reiskosten in beroep en hoger beroep niet voor inwilliging in aanmerking kwam. De beslissing van de Raad is openbaar uitgesproken en de uitspraak is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/5560 BESLU
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het verzoek om schadevergoeding van:
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat voor zover hier van belang, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2010, 08/1969, in het geding tussen betrokkene en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Onderbanken.
Bij uitspraak van 14 november 2012, LJN BY3102 heeft de Raad onder meer uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkene om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst bij brief van 4 maart 2013 een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 11 april 2013 is namens betrokkene het verzoek om schadevergoeding ter zake van de overschrijding van de redelijke termijn ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht de Staat te veroordelen in de proceskosten.
De Staat heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het verzoek tot schadevergoeding is ingetrokken omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over het bedrag aan schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad ziet geen reden om tot een veroordeling in de proceskosten te komen, omdat de intrekking van het verzoek om schadevergoeding geen proceshandeling is die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komt. Ook overigens is van proceshandelingen tijdens deze procedure die voor vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komen, niet kunnen blijken.
Het verzoek van betrokkene om de Staat te veroordelen tot vergoeding van de reiskosten in beroep en hoger beroep komt niet voor inwilliging in aanmerking. Omtrent de proceskosten heeft de Raad reeds beslist bij zijn uitspraak van 14 november 2012.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek tot toepassing van artikel 8:75 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van
A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen

HD