ECLI:NL:CRVB:2013:1569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
12-4108 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten inzichtelijk en gemotiveerd waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de beperkingen van appellante op de datum in geding te herzien, en dat het Uwv terecht was uitgegaan van de beperkingen en belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt had zij een contra-expertise ingediend van verzekeringsarts W.M. van der Boog. Deze stelde dat de FML aangepast diende te worden, maar de Raad oordeelde dat Van der Boog geen nieuwe medische feiten had aangedragen die het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv het arbeidsvermogen van appellante niet onjuist had ingeschat en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/4108 Wajong
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 13 juni 2012, 11/708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Nijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren [in 1991], heeft op 31 mei 2009 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend vanwege spier- en gewrichtsklachten. Op basis van verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv appellante, met ingang van 11 september 2009 een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met tijdelijke opname in een revalidatiekliniek.
1.2. Na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige (her)beoordeling heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2010 de uitkering van appellante met ingang van 29 december 2010 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 oktober 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 16 maart 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 1 april 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv het arbeidsvermogen van appellante niet onjuist heeft ingeschat. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag en bestaat er geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. De arbeidsdeskundigen hebben naar het oordeel van de rechtbank in hun rapporten van 27 oktober 2010, 3 januari 2011 en
25 november 2011 voldoende gemotiveerd dat appellante, ondanks de voor haar vastgestelde beperkingen, in staat kan worden geacht de geduide functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante - evenals in beroep - aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en dat zij om die reden niet in staat is de geduide functies te vervullen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een
contra-expertise, gedateerd 5 november 2012, van verzekeringsarts W.M. van der Boog in het geding gebracht. In de visie van Van der Boog dient de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast te worden in die zin dat een strikte urenbeperking tot 6 uur per dag/30 uur per week dient te worden gehanteerd. Hij bepleit tevens het opnemen in de FML van lichte beperkingen aan rug en armen en meer afwisseling in zitten, staan en lopen. Deze afwisseling geldt ook voor het gebruik van armen en handen. Uitgaande van de omstandigheid dat appellante thans 2 x 4 uur per week vrijwilligerswerk in een kinderdagverblijf verricht, adviseert
Van der Boog om in overleg met appellante een werkopbouwschema te maken en te proberen geleidelijk uit te breiden om terugvallen te voorkomen.
3.2.
Het Uwv heeft ter onderbouwing van het verweer verwezen naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 28 maart 2013, waarin is geconcludeerd dat Van der Boog geen nieuwe medische gegevens naar voren brengt die niet eerder meegewogen zijn. Om die reden is er geen aanleiding tot het aannemen van een gewijzigde belastbaarheid.
3.3.
Van der Boog heeft op 5 april 2013 gereageerd op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
3.4.
Het door appellante bij brief van 16 juli 2013 ingezonden verslag van neuropsychologisch onderzoek, gedateerd 15 maart 2012, wordt buiten beschouwing gelaten wegens overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van 10 dagen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en daarvan is gemotiveerd en op inzichtelijke wijze verslag gedaan.
4.2.
Op de door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met het rapport van 28 maart 2013. Gelet op de beschikbare medische informatie is er geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellante op de datum in geding zijn onderschat. Het Uwv is terecht uitgegaan van de beperkingen en de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 16 maart 2011, en aangescherpt op 24 november 2011.
4.3.
Het in hoger beroep door appellante ingebrachte rapport van verzekeringsarts
Van der Boog van 5 november 2012, noch zijn nadien ingebrachte reactie van 5 april 2013 op het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 28 maart 2013 biedt aanknopingspunten voor een ander oordeel. Nu uit het rapport van Van der Boog geen medische feiten of gegevens naar voren komen die de Raad aanleiding geven het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten, kan de Raad aan het rapport van Van der Boog niet die waarde toekennen die appellante daaraan toegekend wil zien.
4.4.
Voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
4.5.
Aan de schatting zijn de functies inpakster koekjes bij een banketbakkerij
(SBC-code 111190), productiemedewerker bij een fabrikant van noodverlichting
(SBC-code 111180) en teamondersteuner bij een sociaal verzekeringsorgaan
(SBC-code 315090) ten grondslag gelegd. Op grond van het geheel van voorliggende
CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellante. Met name het overleg tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts over de aangegeven urenbeperking, zoals aangegeven in de rapporten van de arbeidsdeskundige van 27 oktober 2010 en 3 januari 2011, en de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 21 november 2011 om niet te komen tot een maximering van de duurbelasting tot 6 uur per dag, worden daarbij van doorslaggevend belang geacht. Op basis van de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 29 december 2010 terecht vastgesteld op minder dan 25%.
4.6.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) K.E. Haan

EH