ECLI:NL:CRVB:2013:1569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), op de grond dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten inzichtelijk en gemotiveerd waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de beperkingen van appellante op de datum in geding te herzien, en dat het Uwv terecht was uitgegaan van de beperkingen en belastbaarheid van appellante zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt had zij een contra-expertise ingediend van verzekeringsarts W.M. van der Boog. Deze stelde dat de FML aangepast diende te worden, maar de Raad oordeelde dat Van der Boog geen nieuwe medische feiten had aangedragen die het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv het arbeidsvermogen van appellante niet onjuist had ingeschat en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.