ECLI:NL:CRVB:2013:1568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
12-263 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80% is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2011 bekrachtigd, waarin werd geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was. De bezwaarverzekeringsarts heeft in hoger beroep geen nieuwe objectieve medische feiten aangetroffen die een ander besluit zouden rechtvaardigen. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen ernstig zijn onderschat en dat hij niet in staat is de door het Uwv geduide functies uit te voeren. De Raad heeft echter geconcludeerd dat de rechtbank op zorgvuldige wijze heeft geoordeeld over zowel de medische als de arbeidskundige beoordeling. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien, en heeft het hoger beroep van appellant afgewezen. De uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.

Uitspraak

12/263 WIA
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
1 december 2011, 11/1439 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Haze, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.E.J. Vleesenbeek, kantoorgenoot van mr. Haze. Als tolk is meegebracht E. Battaloglu. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 14 september 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 27 september 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.2. Het door appellant tegen het besluit van 14 september 2010 ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 17 februari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 21 januari 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 17 februari 2011.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. Met betrekking tot het medische deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de beperkingen, mogelijkheden en belastbaarheid van appellant, zoals die zijn verwoord in de Functionele Mogelijkhedenlijst, onjuist zijn ingeschat.
2.3. Ten aanzien van het arbeidskundige deel van de beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundige een toereikende toelichting heeft verstrekt op de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen per
27 september 2010 ernstig zijn onderschat. Appellant acht zich niet in staat de door het Uwv geduide functies uit te voeren. Appellant dient per dag alle door hem op die dag te verrichten activiteiten uiterst zorgvuldig te plannen. Hierbij dient hij perioden van (beperkte) activiteit te compenseren met perioden van inactiviteit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nog een aantal stukken, alle opgesteld in 2011, in het geding gebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
4.2.
In reactie op de in hoger beroep door appellant overgelegde gegevens met betrekking tot hoofdpijnklachten en fysiotherapiebehandelingen heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat zij geen nieuwe objectief medische feiten heeft aangetroffen op grond waarvan met betrekking tot de datum in geding een ander besluit genomen zou moeten worden. In zijn rapport van 18 juni 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts deze conclusie inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. Met betrekking tot de afsluitingsrapportage van het
re-integratietraject, gedateerd 20 oktober 2011, kan worden vastgesteld dat het daarin gegeven advies tot herkeuring in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid niet ziet op de datum in geding.
4.3.
Tegen de arbeidskundige grondslag van de thans aan de orde zijnde besluitvorming zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Op basis van de beschikbare gegevens ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) K.E. Haan

EH