Uitspraak
4 november 2011, 11/1150 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen. Appellante ontving vanaf 10 april 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had tijdelijk een ZW-uitkering ontvangen in 2008 en 2010. Per 29 november 2010 meldde zij zich ziek vanwege fibromyalgie, waarna haar opnieuw een ZW-uitkering werd toegekend. Op 7 januari 2011 besloot het Uwv echter dat zij per 10 januari 2011 weer geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid, wat leidde tot het beëindigen van de uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.
De rechtbank Utrecht oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan eerder vastgesteld. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat haar medicijngebruik niet voldoende was meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv goed onderbouwd was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe relevante medische feiten waren die een ander oordeel rechtvaardigden.
De Raad stelde vast dat het Uwv van de juiste maatstaf was uitgegaan en dat appellante geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.