ECLI:NL:CRVB:2013:1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-7341 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen. Appellante ontving vanaf 10 april 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had tijdelijk een ZW-uitkering ontvangen in 2008 en 2010. Per 29 november 2010 meldde zij zich ziek vanwege fibromyalgie, waarna haar opnieuw een ZW-uitkering werd toegekend. Op 7 januari 2011 besloot het Uwv echter dat zij per 10 januari 2011 weer geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid, wat leidde tot het beëindigen van de uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.

De rechtbank Utrecht oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan eerder vastgesteld. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig was en dat haar medicijngebruik niet voldoende was meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door de artsen van het Uwv goed onderbouwd was. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe relevante medische feiten waren die een ander oordeel rechtvaardigden.

De Raad stelde vast dat het Uwv van de juiste maatstaf was uitgegaan en dat appellante geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.

Uitspraak

11/7341 ZW
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
4 november 2011, 11/1150 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Stralen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante ontving vanaf 10 april 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk vanaf 22 november 2006 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Gedurende de periode van 2 oktober 2008 tot 16 maart 2009 en de periode van 2 augustus 2010 tot 19 oktober 2010 ontving appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Per 29 november 2010 heeft appellante zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld in verband met toename van klachten als gevolg van fibromyalgie. Vanaf die datum is aan appellante opnieuw een ZW-uitkering toegekend. Na onderzoek door de verzekeringsarts op 7 januari 2011 heeft het Uwv bij besluit van 7 januari 2011 aan appellante meegedeeld dat de ZW-uitkering met ingang van 10 januari 2011 wordt beëindigd, omdat zij op en na deze datum niet meer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
1.3. Bij besluit van 25 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 15 februari 2011, ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarbij is rekening gehouden met de ruime beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van appellante. Uit de rapporten van deze artsen blijkt dat zij bekend waren met de psychische problematiek van appellante, alsmede met het gebruik van antidepressiva. Daarin wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante meer beperkt moet worden geacht.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig is geweest en dat ten onrechte is geoordeeld dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat zij vanwege haar medicijngebruik meer beperkt moet worden geacht. Aanvullend heeft zij nog informatie overgelegd van een revalidatiearts, een nefroloog en van de haar behandelend psychiater.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij gaat het om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Gelet hierop stelt de Raad vast dat het Uwv van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan.
4.2.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. De (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv hebben in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellante op een uitkering ingevolge de ZW op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellante geschikt wordt geacht voor de maatstaf arbeid. In het rapport van de verzekeringsarts van 7 januari 2011 wordt op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met meewegen van verkregen informatie van de huisarts en reumatoloog door deze arts vermeld dat er geen medisch objectiveerbare argumenten zijn, waaruit blijkt dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 8 januari 2010. Daarin zijn zeer ruime beperkingen aangenomen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid van appellante. De beperkingen die bij appellante kunnen worden vastgesteld zijn dusdanig dat er voor appellante geen medisch objectiveerbare belemmering bestaat om haar aangepaste werk te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft, op basis van aanvullende gegevens die tijdens de hoorzitting zijn verkregen alsmede op basis van eigen onderzoek, vastgesteld dat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of gebreken en heeft daarom geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen.
4.3.
Op de in beroep overgelegde informatie van de reumatoloog heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een rapport van 26 april 2011. Daarin is vermeld dat de klachten als gevolg van fibromyalgie bekend waren en dat ook bekend was dat revalidatie was aangewezen. Het betreft hier een herhaald standpunt zonder relevante nieuwe medische feiten, zodat daarin geen aanleiding wordt gezien om tot een ander inzicht te komen. Ook de brief van Indigo met betrekking tot de psychische klachten van appellante bevat blijkens het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 augustus 2011 niets anders dan een beschrijving van hetgeen appellante heeft gemeld. In de diagnose ontbreekt een multifactoriële onderbouwing/analyse van het totale klachtencomplex door de jaren heen. Er is sprake van een combinatie van forse somatische en psychiatrische klachten bij onderliggende privéproblematiek. Als gevolg van de diagnosen fibromyalgie en depressieve episode zijn reeds beperkingen aangenomen die als ruim moeten worden opgevat. Appellante verkeert niet in een wezenlijk andere toestand dan eerder, zodat er geen aanleiding is om aan te nemen dat zij meer beperkt is.
4.4.
Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en de daarbij overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts een aanvullend rapport opgesteld. Het uit de stukken naar voren komende klachtenpatroon komt overeen met hetgeen bij het Uwv reeds bekend was en daaruit blijkt niet dat appellante op de datum in geding minder functioneerde dan door het Uwv is aangenomen. Volgens de bezwaarverzekeringsarts vormen zij een bevestiging van hetgeen reeds bekend was. Uit het feit dat appellante opnieuw werd geïndiceerd voor een psychosomatische behandeling kan niet worden geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante destijds minder was. Gelet op de eigen onderzoeksbevindingen en de overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd om welke reden(en) er geen aanleiding is tot het wijzigen van het eerder door de verzekeringsarts ingenomen standpunt dat appellante per 10 januari 2011 geschikt werd geacht voor haar eigen arbeid. De bij brief van 28 juni 2013 overgelegde medische informatie heeft geen betrekking op de datum in geding en de verwijzing naar de voorgeschiedenis van appellante was reeds bekend. Daarom kan ook daarin geen aanknopingspunt worden gevonden om tot een ander oordeel te komen.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) K.E. Haan

EH