ECLI:NL:CRVB:2013:1564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
12-1088 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellant, die eerder als keukenhulp werkte, had zich in 2008 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld na een periode van werk als horecamedewerker. Het UWV had vastgesteld dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd bleef, ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn gezondheid was verslechterd en dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen hadden moeten worden.

De Raad heeft de medische beoordeling van het UWV onderschreven en vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk en toetsbaar waren. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellant, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht was vastgesteld.

Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van progressieve beperkingen en dat de rechtbank zijn beroepsgronden onvolledig had behandeld. De Raad heeft echter geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten, en bevestigde de beslissing van het UWV dat de WAO-uitkering van appellant per 24 november 2010 ongewijzigd bleef.

Uitspraak

12/1088 WAO
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 2 februari 2012, 11/1411 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 30 mei 2012 is overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is aanvankelijk werkzaam geweest als keukenhulp, waarvoor hij op
5 juli 1992 is uitgevallen wegens psychische klachten. In het kader van een beoordeling op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd appellant uiteindelijk ingedeeld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Appellant is in de periode van 1 april 2008 tot 31 juli 2008 werkzaam geweest als horecamedewerker/medewerker technische dienst. Het dienstverband is beëindigd wegens wisseling van eigenaar van het bedrijf. Op 26 november 2008 heeft appellant zich, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten.
1.2. Appellant is na zijn ziekmelding per 26 november 2008 onderzocht door een verzekeringsarts. In zijn rapport van 29 september 2010 heeft deze arts geconcludeerd dat appellant beperkt wordt geacht ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren en dat tevens langdurig achtereen staan beperkt is. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2010. Na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellant en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit is berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 oktober 2010 aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van 24 november 2010 (einde wachttijd) ongewijzigd blijft gehandhaafd naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 16 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 oktober 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 25/28 februari 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
7 maart 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben op inzichtelijke wijze onderbouwd hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De rechtbank is niet gebleken dat deze artsen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist, dan wel onjuist in de FML van 29 september 2010 hebben vertaald. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende is toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Het Uwv heeft dan ook terecht en op goede gronden de WAO-uitkering van appellant per 24 november 2010 ongewijzigd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een verslechtering van zijn gezondheid en van progressieve beperkingen. Volgens appellant heeft de rechtbank zijn beroepsgronden onvolledig en onvoldoende geformuleerd en daardoor ten onrechte buiten de beoordeling gelaten. Door de (bezwaar)verzekeringsarts heeft geen terugkoppeling naar zijn behandelaars plaatsgevonden, waardoor ten onrechte het door hem in de bezwaarfase overgelegde rapport van de behandelend psychiater is gepasseerd. Als gevolg daarvan zijn onvoldoende beperkingen in de FML opgenomen en zijn de geduide functies niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft ter onderbouwing van het verweer verwezen naar het overgelegde rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Verzocht wordt om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met betrekking tot de medische beoordeling onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen heeft op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met verkregen informatie uit de behandelend sector op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en daarvan is gemotiveerd en op inzichtelijke wijze gerapporteerd. Gezien zijn bevindingen bij eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts appellant aangewezen geacht op arbeid waarbij er rekening dient te worden gehouden met belemmeringen aangaande zijn persoonlijk en sociaal functioneren en waarbij tevens langdurig achtereen staan beperkt is. De bezwaarverzekeringsarts vermeldt, mede naar aanleiding van de overgelegde informatie van de behandelend psychiater, dat appellant reeds bekend was met beperkingen ten aanzien van zijn psychische belastbaarheid, maar dat die beperkingen niet zijn toegenomen. Uit de patiëntenkaart van de huisarts kunnen evenmin gegevens worden afgeleid, die aanleiding zouden moeten geven tot verdergaande beperkingen.
4.2.
Op de door appellant in beroep aangevoerde gronden en de overgelegde informatie van de reumatoloog heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een rapport van 4 november 2011. Een ondersteuning voor het standpunt van appellant dat sprake is van toename van beperkingen kan niet worden gevonden in de brief van de reumatoloog. De bezwaarverzekeringsarts heeft overtuigend gemotiveerd dat de spier- en gewrichtsproblematiek, de pijnklachten en vermoeidheid van appellant reeds lang door het Uwv worden onderkend en dat op basis daarvan de juiste beperkingen zijn toegekend.
4.3.
Op de door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met het rapport van 30 mei 2012. De bezwaarverzekeringsarts is niet alleen afgegaan op het rapport van de verzekeringsarts en zijn bevindingen op het spreekuur, maar heeft tevens informatie van de behandelend psychiater uit 2007 en 2011 meegewogen. Daaruit blijkt dat de diagnose identiek is, maar niet dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Door de psychiater wordt in 2011 vermeld dat financiën/uitkeringsgerechtigheid als stressfactor aanwezig bleven en dat, als minder doordachte interventies worden toegepast, er weer een negatieve spiraal kan ontstaan. Dit is echter geen aanleiding om meer beperkingen voor arbeid aan te nemen. Wat de lichamelijke klachten betreft, is de informatie van de behandelend reumatoloog meegewogen, blijkens het in beroep overgelegde rapport van 4 november 2011. Ook uit die informatie kunnen geen progressieve beperkingen worden afgeleid. Op de in hoger beroep door appellant overgelegde medische informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd met een aanvullend rapport van 5 juni 2013. Met betrekking tot de brief van de traumachirurg, die betrekking heeft op een acute afscheuring van de lange pees van de linkerbiceps, is geen aanpassing van de FML nodig omdat de korte pees zich goed aanspant en zich zal vergroten door het gebruik, zulks nog afgezien van de datum in geding. Als reactie op het radiologisch verslag wordt opgemerkt dat appellant al lang bekend is met artrose van de cervicale en lumbale wervelkolom en dat dit een normaal ouderdomsverschijnsel is. De daaruit voortvloeiende beperkingen zijn destijds op juiste wijze aangegeven. Gelet op de beschikbare medische informatie is er geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Het Uwv is terecht uitgegaan van de beperkingen en de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de FML van 29 september 2010.
4.4.
Aan de schatting zijn de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), wikkelaar, samensteller (SBC-code 267050) en productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042) ten grondslag gelegd. Op grond van het geheel van voorliggende
CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. Op basis van de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 24 november 2010 terecht vastgesteld naar de klasse van 25 tot 35%.
4.5.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) K.E. Haan

EH