ECLI:NL:CRVB:2013:1562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
11-184 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant was afgenomen tot minder dan 15%. Het Uwv baseerde deze beslissing op een deskundigenrapport dat blijk gaf van een zorgvuldig en consistent onderzoek. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. Tevens heeft hij verzocht om het inschakelen van een deskundige.

De Raad heeft het onderzoek heropend en psychiater prof. dr. G.F. Koerselman benoemd als deskundige. In zijn rapport van 1 april 2013 concludeerde Koerselman dat er geen afwijkingen in de gezondheidstoestand van appellant waren die aan ziekte of gebrek konden worden toegeschreven. De Raad oordeelde dat het deskundigenrapport overtuigend was en dat de door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op minder dan 15% was vastgesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht bevestigd, waarin het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet konden leiden tot een ander oordeel. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als geschikt voor appellant beschouwd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak bevestigt de beslissing van het Uwv en de rechtbank, en de zaak is daarmee afgesloten.

Uitspraak

11/184 WAO
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
3 december 2010, 10/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J. Vaessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.B. Wits, kantoorgenote van mr. Vaessen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman.
De Raad heeft het onderzoek heropend. Psychiater prof. dr. G.F. Koerselman is als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
De deskundige heeft met een rapport gedateerd 1 april 2013 verslag uitgebracht van zijn bevindingen.
Partijen hebben schriftelijk gereageerd op het deskundigenrapport.
Namens appellant zijn stukken die betrekking hebben op de onderbewindstelling van appellant in het geding gebracht.
De zaak is verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft andermaal plaatsgevonden op 17 juli 2013.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vaessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 6 februari 2009 heeft het Uwv deze uitkering ingetrokken met ingang van 4 april 2009 op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is afgenomen tot minder dan 15%.
1.3. Het Uwv heeft het door appellant tegen het besluit van 6 februari 2009 gemaakte bezwaar bij besluit van 17 december 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kent doorslaggevende betekenis toe aan de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsartsen opgestelde rapporten en oordeelt dat het Uwv hiermee het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. Gelet op de grote hoeveelheid deskundigen die appellant reeds hebben onderzocht, en gelet op hun bevindingen, ziet de rechtbank geen aanleiding een deskundige te benoemen. Uitgaande van de conclusie dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag berust, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de bezwaararbeidsdeskundige appellant ten onrechte geschikt heeft geacht voor de hem voorgehouden functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep primair zijn standpunt herhaald dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn opgenomen. Verder heeft appellant herhaald het niet eens te zijn met de in het kader van het arbeidskundig onderzoek aan hem voorgehouden functies. Ook het verzoek tot het inschakelen van een deskundige is herhaald.
3.2.
Subsidiair is aangevoerd dat het aggraverend gedrag van appellant in de praktijk dusdanige problemen kan opleveren dat hij zich niet kan handhaven in reguliere arbeid. Hij heeft daardoor dusdanige kenmerken dat van een werkgever niet verlangd kan worden hem in arbeid te werk te stellen. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 9, aanhef en sub c en/of e, van het Schattingsbesluit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van een andere, door een der partijen geraadpleegde, deskundige is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Er zijn geen specifieke bezwaren naar voren gebracht die een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de in het rapport neergelegde zienswijze.
4.2.
Koerselman heeft in zijn rapport van 1 april 2013 uitvoerig gemotiveerd dat hij op zijn vakgebied bij appellant geen afwijkingen in de gezondheidstoestand heeft kunnen vaststellen, die zijn toe te schrijven aan ziekte of gebrek. In principe was dat ook het geval op de datum in geding, te weten 4 april 2009. De verzekeringsartsen hebben voor die datum rekening gehouden met de mogelijkheid van een aanpassingsstoornis. Daarmee hebben zij appellant niet tekort gedaan. Koerselman ziet geen reden om aan te nemen dat er op die datum sprake was van meer of ernstiger verschijnselen, die uit ziekte voortvloeien. Op de visies van de verschillende psychiaters die appellant eerder hebben onderzocht, is hij in het rapport uitgebreid ingegaan.
Koerselman onderschrijft de juistheid van de FML van 30 december 2008, aangezien de door de verzekeringsartsen geformuleerde beperkingen goed kunnen passen bij een aanpassingsstoornis.
4.3.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. De beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 april 2013, waarbij de afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op 6 december 2011 ingestelde bewind is bekrachtigd, betreft de behartiging van de vermogensrechtelijke belangen van appellant en kan niet van invloed zijn op de in dit geding aan de orde zijnde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling die ziet op de datum 4 april 2009.
4.4.
Aan de schatting zijn de functies productiemedewerker metaal (SBC-code 111171), productiemedewerker voedingsmiddelen (SBC-code 111172) en inpakker (SBC-code 111190) ten grondslag gelegd. Op grond van het geheel van voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, is voldoende inzichtelijk en toetsbaar onderbouwd dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor appellant. Op basis van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 4 april 2009 terecht vastgesteld op minder dan 15%.
4.5.
Nu de primaire grond van appellant geen stand houdt, behoeft de subsidiaire grond geen bespreking.
4.6.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) K.E. Haan

EH