ECLI:NL:CRVB:2013:1561

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
12-1242 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in WIA-zaak na intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding in het kader van een hoger beroep inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.G.C. van Ingen, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een WIA-uitkering had geweigerd met ingang van 3 januari 2011. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 26 maart 2013 echter een nieuwe beslissing genomen, waarbij aan de appellant met terugwerkende kracht een WIA-uitkering is toegekend, maar op een andere grondslag dan in de eerdere beslissing. Dit leidde tot de intrekking van het hoger beroep door de appellant, die verzocht om een proceskostenvergoeding.

De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad stelt vast dat de intrekking van het hoger beroep niet voortkwam uit een terugkeer van het bestuursorgaan op het bestreden besluit, maar uit de toekenning van een WIA-uitkering op basis van een nieuwe aanvraag. Het Uwv heeft in zijn verweer aangevoerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat de appellant op basis van een nieuwe aanvraag is tegemoetgekomen.

De Raad volgt het verweer van het Uwv en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de toekenning van de WIA-uitkering op een andere grondslag en met een eerdere ingangsdatum dan in de oorspronkelijke beslissing, de reden is voor de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met J.R. Baas als griffier.

Uitspraak

12/1242 WIA
Datum uitspraak: 9 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 18 januari 2012, 11/6253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2012.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2013 aan appellant met ingang van 25 januari 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij brief van 1 mei 2013 heeft mr. Van Ingen namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft bij brief van 16 mei 2013 verweer gevoerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
De Raad stelt vast dat appellant het hoger beroep heeft ingetrokken omdat hij stelt dat het Uwv met het besluit van 26 maart 2013 volledig is tegemoet gekomen aan het bezwaar tegen het besluit waarbij is geweigerd aan hem een uitkering toe te kennen met ingang van 3 januari 2011.
Het Uwv voert in verweer aan dat voor een vergoeding van de door appellant gemaakte kosten in beroep en hoger beroep geen aanleiding bestaat, nu op basis van een nieuwe aanvraag tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op een andere grondslag en ingaande een eerdere datum dan de datum in geding is besloten.
De Raad volgt het Uwv in dit verweer. Het Uwv heeft, beslissend op de aanvraag van appellant van 3 januari 2011, geweigerd aan appellant met ingang van die datum een
WIA-uitkering toe te kennen onder overweging dat appellant geschikt is voor het maatgevende werk als leerling-schilder, er geen sprake is van enig loonverlies en de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld op minder dan 35%. In verband met het verhandelde ter zitting op 2 november 2012 heeft appellant een nieuwe aanvraag om toekenning van een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv heeft vervolgens, na verzekeringsgeneeskundig onderzoek, vastgesteld dat de eerste periode van arbeidsongeschiktheid start in januari 2008 tijdens de periode waarin appellant uitviel voor zijn werk als stratenmaker en heeft bepaald dat dit de maatgevende arbeid is. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 25 januari 2010 vastgesteld op 100%. Met het voorgaande staat vast dat aan de intrekking van het hoger beroep niet ten grondslag ligt dat het bestuursorgaan is teruggekomen op het bestreden besluit van 22 juni 2011 waartegen beroep was ingediend, maar het Uwv, beslissend op een nieuwe aanvraag, een WIA-uitkering heeft toegekend op grond van een andere grondslag en met ingang van een eerdere datum dan is vermeld in de oorspronkelijke beslissing waartegen beroep is ingesteld.
Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden dient het verzoek om een proceskostenvergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.R. Baas
JvC