ECLI:NL:CRVB:2013:1561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in WIA-zaak na intrekking hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding in het kader van een hoger beroep inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.G.C. van Ingen, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem een WIA-uitkering had geweigerd met ingang van 3 januari 2011. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 26 maart 2013 echter een nieuwe beslissing genomen, waarbij aan de appellant met terugwerkende kracht een WIA-uitkering is toegekend, maar op een andere grondslag dan in de eerdere beslissing. Dit leidde tot de intrekking van het hoger beroep door de appellant, die verzocht om een proceskostenvergoeding.
De Raad overweegt dat op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad stelt vast dat de intrekking van het hoger beroep niet voortkwam uit een terugkeer van het bestuursorgaan op het bestreden besluit, maar uit de toekenning van een WIA-uitkering op basis van een nieuwe aanvraag. Het Uwv heeft in zijn verweer aangevoerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat de appellant op basis van een nieuwe aanvraag is tegemoetgekomen.
De Raad volgt het verweer van het Uwv en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt dat de toekenning van de WIA-uitkering op een andere grondslag en met een eerdere ingangsdatum dan in de oorspronkelijke beslissing, de reden is voor de afwijzing van het verzoek om vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.C. Bruning, met J.R. Baas als griffier.