ECLI:NL:CRVB:2013:1557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
11-2821 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsverlening wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 16 maart 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand van de appellant ingetrokken, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting. Appellant heeft geen melding gemaakt van zijn zakelijke bankrekening en zijn toegenomen werkzaamheden en verdiensten uit zijn bedrijf. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in strijd met zijn verplichtingen heeft gehandeld door deze informatie niet te verstrekken. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van zijn verklaring van 19 augustus 2010, maar de Raad heeft geoordeeld dat de verklaring van de appellant kan worden gehanteerd. De Raad heeft bevestigd dat de appellant zijn verklaring op verschillende punten niet heeft onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de regel rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is derhalve bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/2821 WWB
Datum uitspraak: 27 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 april 2011, 11/470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Pothast, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Appellant is niet verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 16 maart 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 5 september 2008 heeft het college de zogeheten bescheiden schaalregeling op appellant van toepassing verklaard. Ingevolge die regeling kan een betrokkene met behoud van bijstand maximaal 23,5 uren per week activiteiten als zelfstandige ontplooien. Verder stelt deze regeling minder vergaande eisen aan het voeren van een deugdelijke administratie en voorziet zij in een bepaalde wijze van verrekening van de uit de activiteiten als zelfstandige genoten inkomsten.
1.2.
In het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de bijstandverlening heeft appellant op 19 augustus 2010 een gesprek met een medewerker handhaving gevoerd. Tijdens dat gesprek heeft appellant verklaard dat hij sinds maart/april 2009 actief is met zijn bedrijf [bedrijfsnaam]. De omzet in maart 2009 tot en met juli 2009 was ongeveer € 4.000, - per maand. De laatste twee maanden was de omzet € 8.000, - per maand. Van maart 2009 tot en met april 2010 heeft appellant vier uur per dag, zes dagen per week gewerkt. Sinds vier maanden werkt hij zes uur per dag, zes dagen per week. Daar komt nog de inkoop (twee tot drie uur per week) bij. Appellant heeft ook verklaard twee jaar geleden een zakelijke bankrekening te hebben geopend. Dat heeft hij niet gemeld bij de Dienst Werk en Inkomen. De door appellant op 19 augustus 2010 ondertekende verklaring is opgenomen in het op ambtsbelofte door de handhavingsspecialist opgemaakte en ondertekende rapport van bevindingen van 20 augustus 2010.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 8 september 2010 de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2009 ingetrokken
1.4.
Bij besluit van 4 januari 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 september 2010 ongegrond verklaard op de grond dat appellant in strijd met op hem rustende inlichtingenverplichting aan het college geen opgave heeft gedaan van zijn zakelijke bankrekening, zijn (toegenomen) werkzaamheden in zijn bedrijf en zijn verdiensten daaruit. Evenmin heeft appellant aangifte Inkomstenbelasting 2009 gedaan. Uit de verklaring van appellant komt naar voren dat hij (veel) meer heeft gewerkt dan de toegestane 23,5 uur per week. Bij die omvang van de werkzaamheden is vanaf maart 2009 niet langer sprake van kleinschaligheid als bedoeld in de bescheiden schaalregeling. Gelet op deze schending van de inlichtingenverplichting is het college bevoegd met toepassing van artikel 54, aanhef,
derde lid, onder a, van de WWB de bijstand van appellant met ingang van 1 maart 2009 in te trekken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant als enige grond naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van zijn verklaring van 19 augustus 2010. Die verklaring was immers op verschillende punten onjuist.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, kan hij aan zijn verklaring worden gehouden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 januari 2012, LJN BV2512) mag, ook indien de betrokkene later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen worden uitgegaan van de juiste weergave van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanige bijzondere omstandigheden voordoen dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Appellant heeft zijn verklaring van 19 augustus 2010 per bladzijde ondertekend en uitdrukkelijk bevestigd dat de inhoud van de geschreven verklaring overeenkomt met hetgeen hij mondeling heeft verklaard. Appellant heeft niet aan de hand van verifieerbare gegevens onderbouwd dat het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen een onjuiste weergave behelst van zijn verklaring. De beroepsgrond faalt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) T.A. Meijering

HD