ECLI:NL:CRVB:2013:1551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting bij bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de appellante die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die in een gezamenlijke huishouding zou hebben geleefd met de vader van haar kinderen, [E.]. De rechtbank had geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat appellante en [E.] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante vanaf 22 mei 2008 bijstand ontving, maar dat er twijfels waren over haar woonsituatie. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft het college onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek omvatte waarnemingen en een verklaring van appellante, die op ambtseed was afgelegd. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van het college als toereikend beoordeeld en heeft geconcludeerd dat appellante en [E.] in de periode van 13 juni 2010 tot 20 december 2010 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en de stelling dat [E.] niet altijd bij haar verbleef, verworpen. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante en de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.