ECLI:NL:CRVB:2013:1550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
11-4162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
  • P.J.M. Crombach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in reiskosten voor schoolgaande kinderen en toepassing van Beleidsregels Scholierenvergoedingen

In deze zaak heeft appellante een tegemoetkoming in de reiskosten voor haar schoolgaande kinderen aangevraagd voor het schooljaar 2010-2011 op basis van de Beleidsregels Scholierenvergoedingen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag voor het oudste kind van appellante afgewezen, omdat dit kind op de peildatum van 30 september 2010 de leeftijd van 18 jaar al had bereikt. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, stellende dat het college zijn beleid inconsistent toepast en dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had op 7 juni 2010 de aanvraag ingediend, maar het college handhaafde zijn besluit om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid, gezien haar financiële situatie en de noodzaak voor haar oudste dochter om onderwijs te kunnen volgen.

De Raad heeft vastgesteld dat de Beleidsregels Scholierenvergoedingen als buitenwettelijk begunstigend beleid worden gekwalificeerd, wat betekent dat de bestuursrechter enkel toetst of het beleid consistent is toegepast. De Raad concludeert dat het college de voorwaarden van de regeling op consistente wijze heeft toegepast en dat appellante niet heeft aangetoond dat haar situatie zo bijzonder is dat het college had moeten afwijken van zijn beleid. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

11/4162 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2011, 10/6099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.M. Diderich.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 7 juni 2010 een tegemoetkoming in de reiskosten voor haar beide schoolgaande kinderen voor het schooljaar 2010-2011 op grond van de Beleidsregels Scholierenvergoedingen (Beleidsregels) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 28 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 december 2010 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag voor wat betreft het oudste kind van appellante afgewezen op de grond dat dit kind, geboren op 18 september 1992, op de peildatum van 30 september 2010 de leeftijd van 18 jaar al had bereikt. Om die reden voldoet appellante voor dit kind niet aan de voorwaarden voor toekenning van de gevraagde tegemoetkoming in de reiskosten.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante heeft het college zijn beleid op inconsistente wijze toegepast omdat het college de omstandigheden van appellante niet, althans onvoldoende, heeft laten meewegen in zijn besluitvorming. Appellante is van mening dat het college gebruik had moeten maken van zijn afwijkingsbevoegdheid en de gevraagde reiskostenvergoeding had moeten verstrekken. Appellante was op geen enkele wijze in staat om de schoolkosten van haar oudste dochter geheel zelf te bekostigen, terwijl zij wenst dat dit kind redelijk onderwijs kan genieten. Gelet op de financiële situatie van appellante dienen de daaruit voortvloeiende noodzakelijke kosten van haar oudste dochter in ieder geval ten dele vergoed te worden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 november 2009,
LJN BK2705, kan hij kennis nemen van het hoger beroep inzake de Beleidsregels Scholierenvergoeding 2007-2008 van het college. In deze uitspraak is voorts geoordeeld dat de Beleidsregels Scholierenvergoeding 2007-2008 gekwalificeerd dient te worden als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat het beleid als gegeven wordt aanvaard en dat door de bestuursrechter slechts wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. Dit oordeel geldt tevens voor het geheel van de Beleidsregels.
4.2.1.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregels wordt onder leerling verstaan het kind van de aanvrager dat op 30 september 2010 de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2.2.
Ingevolge artikel 3, onderdeel 2.1, van de Beleidsregels bedraagt de reiskostenvergoeding € 150,- per leerling per schooljaar.
4.2.3.
Ingevolge artikel 7 van de Beleidsregels kan het college in bijzondere gevallen van de bepalingen in deze regeling afwijken als toepassing daarvan wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen heeft gezien de doelstelling van de regeling.
4.3.
Het college heeft toegelicht dat met de scholierenvergoeding wordt beoogd een extra pakket voorzieningen te bieden aan minimahuishoudens met schoolgaande kinderen in de leeftijd tot 18 jaar. Voor leerlingen die op 30 september van het lopende schooljaar de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt wordt geen scholierenvergoeding meer verstrekt. Daarbij is rekening gehouden dat dergelijke leerlingen het overgrote deel van het schooljaar niet meer vallen binnen de definitie van kind en vanaf 1 oktober van dat schooljaar rechthebbende worden in de zin van de Wet Studiefinanciering. Deze leeftijdsgrens geldt voor alle minimahuishoudens met schoolgaande kinderen.
4.4.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college het gevoerde beleid inconsistent toepast. De voorwaarde dat het kind op de peildatum van 30 september de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt wordt toegepast, ongeacht de omstandigheden van de aanvrager. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar omstandigheden dermate bijzonder zijn dat het college daarin aanleiding had moeten vinden om in afwijking van zijn gevoerde beleid aan appellante een vergoeding in de reiskosten te verstrekken voor haar oudste dochter in het eerste deel van het schooljaar 2010-2011. Daarbij wordt nog aangetekend dat appellante niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de gevolgen zijn geweest dat zij geen tegemoetkoming heeft ontvangen in de reiskosten, die haar oudste dochter heeft gemaakt in de periode tot 1 oktober 2010. Appellante heeft het standpunt van het college niet bestreden dat in de reiskosten van haar dochter om de betreffende onderwijsinstelling te bezoeken vanaf 1 oktober 2010 op andere wijze is voorzien.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2013.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) P.J.M. Crombach

HD