In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk. Appellante had in 2007 een aanvraag om bijstand ingediend, die was afgewezen omdat zij niet had gemeld dat zij werkzaam was in de prostitutie en daaruit inkomsten genoot. Na een nieuwe aanvraag in 2009, die ook werd afgewezen, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat appellante onjuiste inlichtingen had verstrekt en dat er geen feitelijke grondslag was voor de aanname dat zij nog werkzaamheden verrichtte en inkomsten genoot. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd opgedragen om appellante bijstand te verlenen over de periode van 1 september 2009 tot en met 17 mei 2010. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.776,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij besluiten van het college en de rechten van aanvragers van bijstand.