In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant ontving sinds 10 april 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had op 5 februari 2013 het bezwaar van de appellant tegen een eerder besluit van 10 juni 2010 opnieuw ongegrond verklaard en de bijstand met ingang van 1 mei 2010 ingetrokken. De reden voor deze intrekking was de schending van de inlichtingenverplichting door de appellant, die niet aannemelijk had gemaakt dat de op zijn naam geregistreerde Volkswagen Bora niet zijn eigendom was.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de VW Bora niet tot zijn vermogen behoorde. De Raad oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de appellant in strijd met zijn wettelijke verplichtingen geen informatie had verstrekt over de reden en financiering van de aanschaf van de auto. De Raad heeft de intrekking van de bijstand met ingang van 1 mei 2010 gerechtvaardigd geacht, omdat de waarde van de auto de vermogensgrens overschreed.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen de besluiten van 26 juli 2010 en 2 augustus 2010 gegrond verklaard. Tevens heeft de Raad het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.416,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.