ECLI:NL:CRVB:2013:1520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
12-2503 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor uitvaartkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Roermond. De appellant, wiens dochter op 25 december 2010 is overleden, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart, die in totaal € 8.910,30 bedroegen. Het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas had echter slechts € 5.000,- toegewezen, wat de appellant onvoldoende vond om alle gemaakte kosten te dekken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat de appellant geen bewijsstukken had overgelegd voor de kosten van de ceremonies en de reiskosten, die respectievelijk € 2.200,- en € 500,- bedroegen.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, omdat de appellant niet in staat was om de kosten aannemelijk te maken. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de kosten van een uitvaart in Nederland doorgaans tussen de € 8.000,- en € 9.000,- liggen en dat de kosten voor de uitvaart van zijn dochter minder waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat het aan de appellant was om de kosten aan te tonen, wat hij niet had gedaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet verplicht was om meer bijzondere bijstand te verlenen dan het reeds had gedaan.

De Raad heeft verder overwogen dat de appellant niet had aangetoond dat de kosten voor de ceremonies en de reiskosten zich daadwerkelijk hadden voorgedaan, en dat het beleid van de gemeente Horst aan de Maas niet onredelijk was. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2503 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 april 2012, 11/1609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Peerbooms.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 25 december 2010 is de dochter van appellant overleden. De dochter was ongehuwd en zij had geen kinderen. Op 31 december 2010 vond de begrafenis plaats. Op 16 mei 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de uitvaart tot een bedrag van € 8.910,30.
1.2.
Bij besluit van 24 juni 2011 heeft het college onder verwijzing naar het op dat moment geldende beleid de aanvraag toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 24 juni 2011 bezwaar gemaakt omdat de verleende bijzondere bijstand onvoldoende is om alle gemaakte kosten te dekken. Hierbij heeft appellant in het bijzonder gewezen op de kosten van de ceremonies en de reiskosten die hij heeft moeten maken.
1.4.
Bij besluit van 3 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college door middel van een specificatie de berekening van de toegekende bijzondere bijstand inzichtelijk gemaakt. De door appellant aangetoonde kosten van in totaal € 5.962,90 heeft het college verminderd met de nalatenschap van de dochter, te weten een bedrag van € 955,72 en deze som afgerond tot een bedrag van
€ 5.000,-. Voor de opgevoerde kosten van ceremonies van € 2.200,- en de reiskosten van
€ 500,- heeft appellant geen bewijsstukken ingediend. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat als gevolg daarvan de aanwezigheid, de omvang en de noodzakelijkheid van die kosten niet kunnen worden vastgesteld en dat daarom voor die kosten geen bijzondere bijstand kan worden verleend.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant de kosten van de ceremonies en de reiskosten, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet heeft onderbouwd met facturen en/of betaalbewijzen dan wel op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt, zodat het college niet gehouden was om aan appellant tot een hoger bedrag bijzondere bijstand te verstrekken dan hij heeft gedaan.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat met een uitvaart in Nederland in het algemeen een bedrag is gemoeid van
€ 8.000,- tot € 9.000,- en dat de uitvaart van zijn dochter, inclusief de kosten van de ceremonies en de reiskosten, minder geld heeft gekost. Dat voor die kosten bewijsmiddelen ontbreken, maakt dan niet uit. Deze kosten zijn gemaakt en waren noodzakelijk.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
In geschil is allereerst of de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd maar niet toegekend, te weten de kosten voor de ceremonies en de reiskosten, zich hebben voorgedaan. Het ligt op de weg van appellant om door middel van facturen, betaalbewijzen dan wel op andere wijze de aanwezigheid van deze kosten aannemelijk te maken. Daarin is appellant niet geslaagd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college voor deze kosten niet gehouden was om met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen.
4.4.
Reeds omdat appellant de in 4.3 genoemde kosten niet heeft aangetoond, kan de stelling van appellant dat het beleid van de gemeente Horst aan de Maas onredelijk is dan wel dat dit beleid in strijd komt met het gelijkheidsbeginsel omdat op grond van dit beleid de totale kosten van een uitvaart slechts noodzakelijk worden geacht tot een bedrag van in 2011
€ 5.254,-, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
4.5.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2013.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M. Sahin
ew