ECLI:NL:CRVB:2013:1513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
11-6555 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische beperkingen en arbeidsmogelijkheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, een voormalige beveiligingsmedewerker, had zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat hij, ondanks zijn medische beperkingen, in staat was om bepaalde functies te vervullen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad overwoog dat het Uwv voldoende gegevens had om aan te tonen dat de appellant op de datum in geding niet meer geschikt was voor zijn oude functie, maar wel in staat was om andere door de bezwaararbeidsdeskundige voorgestelde functies te vervullen. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangepast op basis van de medische gegevens, en de Raad oordeelde dat er geen reden was om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen. De appellant had in hoger beroep herhaald dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de Raad vond deze argumenten niet overtuigend.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de mogelijkheden van de appellant in het kader van de WIA-regeling.

Uitspraak

11/6555 WIA, 12/6423 WIA
Datum uitspraak: 23 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
12 oktober 2011, 11/1095 (aangevallen uitspraak 1) en van 5 november 2012, 12/2252 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.
Aangevallen uitspraak 1
1.1.
Appellant is laatstelijk tot 4 december 2008 werkzaam geweest als beveiligingsmedewerker. Appellant was werkloos en heeft zich op 8 december 2008 ziek gemeld. Bij besluit van 8 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 6 december 2010 niet voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in aanmerking komt omdat hij met de beperkingen die hij ondervindt nog werkzaamheden kan verrichten waarmee zijn verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2011 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2010 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft hierbij aanleiding gezien om enkele wijzigingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te brengen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft enkele geselecteerde functies laten vervallen omdat deze niet passend waren. Voor appellant resteren echter voldoende functies waarmee onverminderd het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank is op grond van de beschikbare gegevens van oordeel dat de medische beperkingen van appellant tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. Bij gebreke van een voldoende medische onderbouwing heeft de rechtbank appellant niet in zijn stelling gevolgd dat hij zwaarder is beperkt dan door het Uwv is onderkend. Naar het oordeel van de rechtbank is in de arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij als gevolg van zijn herniaklachten meer beperkingen ondervond dan in de FML zijn vastgelegd. Ten onrechte is geen informatie bij de behandelend sector opgevraagd en heeft de bezwaarverzekeringsarts zich beperkt tot het telefonisch contact opnemen met de fysiotherapeut die geen arts is. Gelet op zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat tot het verrichten van werkzaamheden overeenkomstig de geselecteerde functies. Daarbij heeft appellant een beroep gedaan op de brief van
M.M.F. Timmerhuis, verzekeringsarts, van 24 juni 2013.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het Uwv met de beschikbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat appellant op de datum in geding, gelet op zijn medische beperkingen, weliswaar niet meer geschikt was voor zijn werkzaamheden als beveiligingsmedewerker, maar wel in staat was de door de bezwaararbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie slechts een herhaling van de door hem eerder in beroep opgeworpen gronden. Daarbij wordt nog overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts overleg heeft gevoerd met de behandelend fysiotherapeut en wijzigingen heeft aangebracht in de FML. Hierbij is de bezwaarverzekeringsarts niet slechts afgegaan op de berichten van de fysiotherapeut maar ook op zijn eigen observaties. Uitgaande van de in de FML vastgelegde belastbaarheid heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant niet te boven gaan. Op basis van de beschikbare gegevens waaronder de brief van Timmerhuis en de daarop gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts, ziet de Raad geen grond anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
Aangevallen uitspraak 2
6.1.
Op 27 september 2011 heeft appellant bij het Uwv melding gemaakt van een verslechterde gezondheid als gevolg van toegenomen rugklachten per 1 mei 2011. De verzekeringsarts heeft onder meer de buigbelasting van appellant met ingang van 1 mei 2011 meer beperkt geacht. Met het besluit van 22 december 2011 heeft het Uwv appellant bericht dat hij met ingang van 1 mei 2011 geen aanspraak heeft op een WIA-uitkering.
6.2.
Met het besluit van 25 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv ook het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
7.
De rechtbank heeft overwogen dat in de FMLvan 19 december 2011 voldoende rekening is gehouden met de door appellant ervaren beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 2 oktober 2012 expliciet geconcludeerd dat het feit dat de klachten als radiculair geduid worden, op zichzelf niet betekent dat de beperkingen zijn onderschat. Ook de stelling van appellant dat er sprake dient te zijn van een medische urenbeperking volgt de rechtbank niet. In voldoende mate is door de verzekeringsarts gemotiveerd waarom er geen verdergaande medische urenbeperking aan de orde is. Wat betreft de stelling van appellant over de afwisseling in zijn houding, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
2 oktober 2012 gesteld dat door de beperkingen op de te onderscheiden items lopen, zitten en staan als vanzelf afwisseling van houding in het werk ontstaat en dat er geen dwingend voorgeschreven specifieke opeenvolging van houdingsveranderingen aanwezig is. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan deze conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. De conclusies van beide artsen zijn gebaseerd op voldoende zorgvuldig onderzoek en naar behoren gemotiveerd. Door appellant is geen medische informatie overgelegd die aan deze conclusies doet twijfelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat verweerder de uit rugklachten voortkomende beperkingen van appellant heeft onderschat.
8.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen per 1 mei 2011 hebben onderschat. Het Uwv heeft onvoldoende meegewogen dat appellant door zijn rugklachten ook beperkt is op het punt traplopen, dat in de FML onvoldoende tot uiting komt dat er sprake moet zijn van afwisseling van houding en dat er onvoldoende aandacht is besteed aan het feit dat hij beperkt is door het gebruik van Setraline. Daarbij heeft appellant een beroep gedaan op de brief van M.M.F. Timmerhuis, verzekeringsarts, van 24 juni 2013.
9.1.
De Raad overweegt het volgende.
9.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie slechts een herhaling van de door hem eerder in beroep naar voren gebrachte gronden. Hierin zijn geen aanknopingspunten gelegen om te komen tot een andersluidend oordeel. In reactie op de beschouwingen van Timmerhuis, heeft de bezwaarverzekeringsarts deugdelijk gemotiveerd dat appellant eerst met ingang van oktober 2011 Setraline is gaan gebruiken, hetgeen zo ver verwijderd is van de datum in geding dat dit medicijngebruik terecht niet bij de beoordeling per 1 mei 2011 is betrokken.
9.3
Gelet op hetgeen is overwogen onder 9.2 slaagt het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2;
- Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) G.J. van Gendt

HD