ECLI:NL:CRVB:2013:1489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
12-5365 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep inzake maatschappelijke opvang en procesbelang

In deze zaak staat de vraag centraal of het beroep van appellant tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant, een Palestijn die sinds 1991 in Nederland verblijft en sinds 1999 ongewenst is verklaard, had hulp aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.

De rechtbank oordeelde dat het college appellant volledig tegemoet is gekomen in zijn verzoek om opvang, aangezien hij sinds mei 2011 onderdak heeft gekregen via het ASKV. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belang ligt in de beperkte duur van de opvang en dat er onduidelijkheid bestaat over zijn kwetsbaarheid om op straat te leven. De Raad overweegt dat, gezien de huidige situatie waarin appellant opvang ontvangt, er geen procesbelang is voor het hoger beroep. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan het verzoek van appellant om opvang volledig tegemoet is gekomen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 21 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5365 WMO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 september 2012, 12/816 WMO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren[in] 1968, is Palestijn en staatloos. Hij verblijft sinds 1991 in Nederland en is sinds 1999 ongewenst verklaard.
1.2.
Op 22 maart 2011 is namens appellant bij het college hulp aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Wet werk en bijstand (WWB) dan wel op grond van het in de gemeente Amsterdam geldende buitenwettelijke beleid. Nadat appellant tijdelijk is opgevangen via ASKV, project Medisch Opvangproject Ongedocumenteerden (MOO), is namens appellant op 11 april 2011 opnieuw om hulp als bedoeld in de aanvraag van 22 maart 2011 gevraagd. Bij brief van 16 mei 2011 is namens appellant naar voren gebracht dat hij wordt opgevangen.
1.3.
Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college de aanvraag van appellant voor toegang tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wmo afgewezen omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en ongewenst is verklaard. Wel is appellant sinds
mei 2011 onderdak verleend via het ASKV.
1.4.
Bij besluit van 13 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat het college appellant volledig tegemoet gekomen is waar het zijn aanspraak op opvang betreft.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij is naar voren gebracht dat het belang van appellant gelegen is in het feit dat de duur van de aan hem verleende opvang beperkt is. Bovendien is onduidelijk waarom de GGD appellant te kwetsbaar vindt om op straat te leven, hetgeen van belang is bij de beëindiging van de opvang.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep staat de vraag centraal of het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van een procesbelang.
4.2.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Ter zitting van de Raad is door beide partijen bevestigd dat aan appellant ten tijde van de aangevallen uitspraak en overigens tot op heden opvang wordt verleend, thans in de vorm van een maandelijkse bijdrage voor de kosten van de huur van een kamer en leefgeld. Dit betekent dat de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat aan het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor opvang volledig tegemoet is gekomen. Tegen een toekomstig besluit tot beëindiging van deze opvang zal appellant te zijner tijd bezwaar en beroep kunnen instellen.
4.3.
Gelet op het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) Z. Karekezi

QH