ECLI:NL:CRVB:2013:1479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
11-5222 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, die lijdt aan een gestoorde bijschildklierfunctie en andere aandoeningen, had een persoonsgebonden budget aangevraagd voor huishoudelijke hulp. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had haar een budget toegekend, maar appellante vond dit bedrag te laag. De medisch adviseur concludeerde dat appellante met vier uur huishoudelijke hulp per week voldoende gecompenseerd zou zijn, maar appellante weigerde medewerking aan nader onderzoek en overhandigde geen objectieve medische gegevens die haar stelling onderbouwden dat zij meer hulp nodig had. De rechtbank oordeelde dat de toekenning van zes uur per week voldoende was en dit oordeel werd door de Raad onderschreven. De Raad bevestigde dat appellante met de toegekende uren meer dan voldoende ondersteuning kreeg in haar zelfredzaamheid, en dat haar argumenten in hoger beroep niet nieuw waren en geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad zag geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/5222 WMO
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 juli 2011, 11/787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. S. Ketelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Voor appellante is verschenen mr. M.E. Bosman, kantoorgenoot van mr. Ketelaar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. de Ronde.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante lijdt aan een gestoorde bijschildklierfunctie en diverse andere aandoeningen. Zij heeft tot 1 januari 2007 in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) huishoudelijke hulp ontvangen, laatstelijk voor zestien uur per week. Met ingang van 1 januari 2007 vallen de voorzieningen voor huishoudelijke verzorging niet langer onder de reikwijdte van de AWBZ, maar onder die van de op die datum in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
1.2. Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft het college aan appellante een persoonsgebonden budget toegekend voor huishoudelijke hulp, voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 11 februari 2009 klasse 6, van 12 februari 2009 tot en met 30 juni 2009 klasse 3 en van
1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2009 zes uur per week. Het tegen dit toekenningsbesluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 17 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het aan de besluitvorming ten grondslag liggende medische advies is gebaseerd op een huisbezoek, informatie van de huisarts en een op grond hiervan opgesteld advies van de medisch adviseur Van Kempen. De medisch adviseur acht het aannemelijk dat appellante, in verband met haar uit ziekte en gebrek voortvloeiende beperkingen, niet in staat is zwaar huishoudelijk werk te verrichten. Ook is aannemelijk dat appellante beperkingen ondervindt bij het doen van boodschappen. Op grond hiervan acht de medisch adviseur het aannemelijk dat appellante met vier uur huishoudelijke hulp per week voldoende gecompenseerd zou worden. Omdat appellante geen medewerking wilde verlenen aan nader onderzoek door de medisch adviseur en evenmin informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op objectief medische gronden meer beperkt is dan uit de voorhanden stukken blijkt, houdt de rechtbank het ervoor, in navolging van het college, dat appellante met de haar toegekende zes uur per week huishoudelijke hulp voldoende gecompenseerd wordt in de beperkingen van haar zelfredzaamheid.
3.
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Appellante heeft in hoger beroep evenmin met objectief medische gegevens onderbouwd dat zij niet in staat is licht huishoudelijk werk te verrichten, broodmaaltijden te bereiden en de organisatie van het huishouden voor haar rekening te nemen. De beperkingen van appellante zijn niet, zoals zij meent, zonder meer af te leiden uit de door haar zelf samengestelde lijsten met aandoeningen waaraan zij stelt te lijden. Deze dienen op basis van een zorgvuldig en volledig medisch onderzoek te worden vastgesteld. Appellante heeft weliswaar op zeker moment een huisbezoek door de indicatieadviseur van de MO-zaak toegestaan, maar aan een onderzoek door de medisch adviseur heeft zij geen medewerking verleend.
3.2.
Indien, zoals de medisch adviseur niettemin heeft geconcludeerd, aannemelijk is dat appellante vier uur per week huishoudelijke hulp nodig heeft voor de zware huishoudelijke werkzaamheden en de boodschappen, moet de conclusie zijn dat appellante met de toegekende zes uur huishoudelijke hulp per week meer dan voldoende wordt gecompenseerd in de door haar ondervonden medische beperkingen.
3.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.R. Baas
JvC