ECLI:NL:CRVB:2013:1454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
12-1158 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag bijzondere bijstand en de verplichting tot het verstrekken van bankgegevens

In deze zaak heeft appellant op 30 november 2010 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor kosten van rechtsbijstand en huishoudelijke apparatuur. Het college van burgemeester en wethouders van Purmerend heeft appellant verzocht om nadere gegevens, waaronder bankafschriften van de laatste twee maanden, maar appellant heeft hier niet aan voldaan. Het college heeft daarop de aanvraag op 20 januari 2011 buiten behandeling gesteld, wat door de rechtbank Haarlem in een eerdere uitspraak werd bevestigd. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat hij niet over de gevraagde gegevens beschikte en dat het college zijn aanvraag had moeten behandelen op basis van de beschikbare informatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 20 augustus 2013 geoordeeld dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de gevraagde bankgegevens niet waren verstrekt. De Raad benadrukte dat inzicht in de financiële situatie van appellant noodzakelijk was voor de beoordeling van de aanvraag. Appellant had de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen, maar heeft dit nagelaten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1158 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 januari 2012, 11/3090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.E. Dirks, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.D. van der Gulik en mr. R.G. van der Eijk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 30 november 2010 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand van € 100,- en voor de kosten van een wasmachine, een droger, een koelkast en een bed tot een totaalbedrag van
€ 1.200,-.
1.2.
Bij brief van 6 december 2010 heeft het college appellant verzocht om uiterlijk op
21 december 2010 nadere gegevens te verstrekken, waaronder opeenvolgende afschriften van bankrekeningen van de laatste twee maanden. Op verzoek van appellant heeft het college hem bij brief van 22 december 2010 een nadere hersteltermijn verstrekt. Daarbij is meegedeeld dat, indien appellant de gegevens niet vóór 10 januari 2011 verstrekt, de aanvraag niet verder zal worden behandeld. Appellant heeft aan het verzoek om nadere gegevens te verstrekken niet voldaan.
1.3.
Bij besluit van 20 januari 2011, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 20 april 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat hij op 7 januari 2011 een pro forma nota heeft aangeleverd met betrekking tot de door hem gevraagde kosten en dat hij (nog) niet de beschikking had over de overige gevraagde gegevens. Op grond van de aanwezige (financiële) gegevens had het college zijn aanvraag in behandeling kunnen nemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Inzicht in met name de saldi op de bankrekening(en) van appellant van de laatste tweede maanden was nodig om in het kader van de behandeling van de aanvraag de actuele financiële situatie van appellant te beoordelen. Deze gegevens heeft appellant niet overgelegd, ook niet in het kader van de behandeling van eerdere door hem ingediende aanvragen om bijzondere bijstand. In zijn brief van 7 januari 2011, als reactie op de hem op 22 december 2010 door het college verstrekte hersteltermijn, heeft appellant geen van de in de brief van 6 december 2010 gevraagde gegevens overgelegd noch om een nader uitstel hiervoor verzocht. Doordat de gevraagde bankgegevens niet zijn verstrekt, heeft het college de actuele financiële situatie van appellant niet kunnen verifiëren. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. Hetgeen appellant ter zitting heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden ten tijde van de aanvraag, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Daarbij is van belang dat appellant tijdens de behandeling van zijn aanvraag werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) M.R. Schuurman

HD