ECLI:NL:CRVB:2013:1451
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op grond van niet hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 14 april 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand per 12 augustus 2011 ingetrokken. Dit gebeurde nadat er twijfels waren gerezen over de feitelijke woonsituatie van de appellant, die op 12 augustus 2011 niet op het uitkeringsadres aanwezig was tijdens een gesprek met de Dienst Werk en Inkomen (DWI).
De rechtbank oordeelde dat de appellant sinds 12 juli 2011 niet meer op het uitkeringsadres woonde, gebaseerd op verklaringen die hij op 30 augustus 2011 had afgelegd. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank te selectief was in haar beoordeling van zijn verklaringen en dat hij wel degelijk zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verklaring van de appellant onvoldoende was om aan te nemen dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tijdens de gesprekken met de DWI had verklaard dat hij slechts enkele nachten per maand op het uitkeringsadres sliep en dat hij meestal bij vrienden verbleef. Dit, in combinatie met het feit dat hij geen toegang tot het uitkeringsadres kon verschaffen voor een huisbezoek, leidde de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.