ECLI:NL:CRVB:2013:1448

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
12-3551 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot deelname aan een participatietraject en de gevolgen voor gezinsbijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft appellanten die sinds 20 oktober 2010 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de bijstand van appellanten in de periode van april tot en met september 2011 driemaal met 100% verlaagd, omdat appellante weigerde deel te nemen aan een participatietraject bij de Haeghe Groep. Appellanten maakten hiertegen geen bezwaar. In een besluit van 24 oktober 2011, dat na bezwaar werd gehandhaafd, werd de bijstand opnieuw met 100% verlaagd voor de maand oktober 2011 om dezelfde reden.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiseres geen medewerking had verleend aan het traject en dat haar stelling dat zij dit om medische redenen niet kon, niet werd onderbouwd met voldoende medische informatie. De rechtbank stelde vast dat de verwijtbaarheid van de appellante voldoende was om de maatregel te rechtvaardigen, aangezien de wetgeving dit toestaat.

In hoger beroep herhaalden appellanten hun eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten geen nieuwe medische gegevens hadden overgelegd die hun standpunt konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3551 WWB, 12/3552 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
30 mei 2012, 12/738 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L. Swart.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 20 oktober 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Het college heeft in de periode van april tot en met september 2011 tot driemaal toe de bijstand van appellanten bij wijze van maatregel met 100% verlaagd gedurende een maand op de grond dat appellante telkenmale weigerde deel te nemen aan een participatietraject bij de Haeghe Groep. Appellanten hebben tegen die besluiten geen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 januari 2012 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellanten over de maand oktober 2011 wederom bij wijze van maatregel met 100% verlaagd op de grond dat appellante heeft geweigerd deel te nemen aan een traject bij de Haeghe Groep.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“Niet in geschil is dat eiseres geen medewerking heeft verleend aan deelname aan een traject gericht op arbeidsparticipatie. De stelling van eiseres dat zij hiertoe op medische gronden niet in staat is, treft geen doel. Uit het medisch rapport van 19 november 2010 komt naar voren dat eiseres voor 15 uren per week belastbaar is. Na een traject wordt toename van haar belastbaarheid verwacht tot volledige dagen. Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat de conclusie van voornoemd rapport niet meer juist zou zijn. De stelling dat de opgelegde maatregel ten onrechte niet alleen eiseres treft maar het hele gezin, leidt evenmin tot gegrondverklaring van het beroep. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2010, LJN: BO9003) overweegt de rechtbank dat de in de Wwb neergelegde systematiek tot gevolg heeft dat voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van de maatregelwaardige gedraging, verwijtbaarheid van één van de in de gezinsbijstand begrepen partners voldoende is te achten. Nu niet gezegd kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid bij eiseres ontbreekt, was verweerder gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de Wwb de gezinsbijstand te verlagen overeenkomstig het bepaalde in de maatregelenverordening.”
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat appellante op grond van lichamelijke en psychische klachten niet in staat is om aan een participatietraject deel te nemen en dat de gezinsuitkering ten onrechte is gekort, aangezien de in geding zijnde gedraging uitsluitend appellante betreft.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de hiervoor in 2 geciteerde overwegingen van de rechtbank volledig, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. De door appellanten in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, welke neerkomen op een herhaling van hetgeen zij in beroep hebben aangevoerd, brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep hebben appellanten geen medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt dat appellante op medische gronden niet in staat is deel te nemen aan een participatietraject.
4.2.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2013.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) M. Sahin

HD