ECLI:NL:CRVB:2013:1448
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering tot deelname aan een participatietraject en de gevolgen voor gezinsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft appellanten die sinds 20 oktober 2010 bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage had de bijstand van appellanten in de periode van april tot en met september 2011 driemaal met 100% verlaagd, omdat appellante weigerde deel te nemen aan een participatietraject bij de Haeghe Groep. Appellanten maakten hiertegen geen bezwaar. In een besluit van 24 oktober 2011, dat na bezwaar werd gehandhaafd, werd de bijstand opnieuw met 100% verlaagd voor de maand oktober 2011 om dezelfde reden.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat niet in geschil was dat eiseres geen medewerking had verleend aan het traject en dat haar stelling dat zij dit om medische redenen niet kon, niet werd onderbouwd met voldoende medische informatie. De rechtbank stelde vast dat de verwijtbaarheid van de appellante voldoende was om de maatregel te rechtvaardigen, aangezien de wetgeving dit toestaat.
In hoger beroep herhaalden appellanten hun eerdere argumenten, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de appellanten geen nieuwe medische gegevens hadden overgelegd die hun standpunt konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.