In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die appellant 100% schuldig nalatig heeft verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2001. De Svb ontving van de belastingdienst informatie dat appellant een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd was. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag voor een bepaalde datum te betalen om schuldig nalatigverklaring te voorkomen, maar hij heeft hier niet op gereageerd. De Svb handhaafde zijn besluit na bezwaar, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de feiten niet correct heeft weergegeven en dat er onjuistheden in de aanslag van de belastingdienst zijn. De Raad overweegt dat de juistheid van de aanslag niet ter beoordeling staat in deze procedure en dat appellant zich hierover tot de belastingdienst had moeten wenden. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant schuldig nalatig is, omdat hij geen betalingen heeft verricht die in mindering zijn gebracht op de verschuldigde premie. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in aanwezigheid van griffier J.R. Baas. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.