ECLI:NL:CRVB:2013:1432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
10-2111 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van schuldig nalatigverklaring door de Centrale Raad van Beroep inzake AOW-premie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) die appellant 100% schuldig nalatig heeft verklaard voor het niet betalen van de AOW-premie over het jaar 2001. De Svb ontving van de belastingdienst informatie dat appellant een aanzienlijk bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd was. Appellant werd in de gelegenheid gesteld om het verschuldigde bedrag voor een bepaalde datum te betalen om schuldig nalatigverklaring te voorkomen, maar hij heeft hier niet op gereageerd. De Svb handhaafde zijn besluit na bezwaar, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de feiten niet correct heeft weergegeven en dat er onjuistheden in de aanslag van de belastingdienst zijn. De Raad overweegt dat de juistheid van de aanslag niet ter beoordeling staat in deze procedure en dat appellant zich hierover tot de belastingdienst had moeten wenden. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant schuldig nalatig is, omdat hij geen betalingen heeft verricht die in mindering zijn gebracht op de verschuldigde premie. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in aanwezigheid van griffier J.R. Baas. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/2111 AOW
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 maart 2010, 09-3310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden, waarop door de Svb is gereageerd.
Appellant heeft een nadere standpuntbepaling ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2012. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.S. van Zanten.
Na afloop van de zitting is het onderzoek heropend.
Appellant heeft desgevraagd nadere stukken ingezonden. De Svb heeft vragen van de Raad beantwoord. Partijen hebben daarna nog op elkaars standpunt gereageerd en stukken ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. De Svb heeft van de belastingdienst bericht ontvangen dat appellant € 94.814,00 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2001 verschuldigd is.
1.2. Bij brief van 7 april 2009 heeft de Svb appellant hiervan mededeling gedaan. Daarbij is opgemerkt dat indien appellant het verschuldigde bedrag voor 20 mei 2009 alsnog volledig betaalt, appellant niet schuldig nalatig wordt verklaard de premie voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen. Voorts is vermeld dat indien appellant van mening is dat het niet betalen van de aanslag niet aan hem is toe te rekenen, hij dit schriftelijk moet aantonen. Appellant heeft op dit schrijven niet gereageerd.
1.3. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft de Svb vastgesteld dat appellant 100% schuldig nalatig is de ingevolge de AOW verschuldigde premie over het jaar 2001 te betalen.
1.4. Bij besluit van 2 juli 2009 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 20 mei 2009 na bezwaar gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant terecht schuldig nalatig is verklaard over 2001.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de rechtbank de feiten niet correct weergeeft. Zo bestaat het door de belastingdienst aangegeven bedrag niet alleen uit een aanslag inkomstenbelasting en premies, maar ook uit heffingsrente. Appellant wijst ook op andere onjuistheden.
3.2.
Voorts heeft appellant opgemerkt dat hij niet op de brief van de Svb van 7 april 2007 heeft gereageerd omdat hij de indruk had dat de Svb omstandigheden als boekwinst, de herinvesteringsreserve en de vaststellingovereenkomst niet zou begrijpen en dat hij (een deel van) de AOW-premie heeft betaald doordat premie is ingehouden van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
3.3.
De overige in zijn hoger beroepschrift naar voren gebrachte gronden heeft appellant ter zitting van de Raad laten vallen.
4.1.
De Raad overweegt het volgende.
4.2.
Voor zover appellant de juistheid van de door de belastingdienst aan hem opgelegde aanslag heeft bestreden, kan dit geen onderwerp van deze procedure zijn. Appellant had zich hierover tot de belastingdienst moeten wenden.
4.3.
De door appellant aangevoerde grond dat hij een deel van de in die aanslag vermelde premies volksverzekeringen al heeft betaald doordat premies zijn afgedragen door het Uitkeringsorgaan werknemersverzekeringen, zodat hij niet voor 100% schuldig nalatig kan zijn, ziet eraan voorbij dat, het in de onderhavige zaak toepasselijke, artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) ziet op nalatigheid om op aanslag verschuldigde premie te betalen. Bij betalingen op die aanslag voorafgaande aan de
schuldig-nalatigverklaring is de volgorde van toerekening van toepassing die ten tijde hier van belang was neergelegd in artikel 7 van de Invorderingswet. Zoals uit de berekeningen van de Svb in de brief van 10 september 2012 blijkt, wordt bij toepassing van deze volgorde van toerekening geen betaling toegerekend aan de in de aanslag opgelegde premie AOW, zodat appellant in zoverre terecht 100% schuldig nalatig is verklaard.
4.4.
De door appellant betrokken stelling dat de Svb ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 61, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (in casu artikel 18, vierde lid, Wfv) kan evenmin tot het door hem gewenste resultaat leiden. Deze bepaling heeft betrekking op betalingen van premie nadat een betrokkene schuldig nalatig is verklaard. Appellant heeft na de schuldig-nalatigverklaring geen betalingen verricht die in mindering zijn gebracht op de door hem verschuldigde premie volksverzekeringen. Er is derhalve geen aanleiding wijziging te brengen in de mate van schuldig-nalatigverklaring.
4.5.
Het onder 4.2 tot en met 4.4 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.R. Baas

HD