ECLI:NL:CRVB:2013:1425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
12-669 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na arbeidsongeschiktheidsmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WGA-uitkering van appellante, die sinds maart 2006 arbeidsongeschikt is door psychische en fysieke klachten. Appellante had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen, maar na een verslechtering van haar gezondheid in 2009, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid opnieuw beoordeeld. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en na arbeidskundig onderzoek is geconcludeerd dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk, maar wel voor een aantal geselecteerde functies.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar WGA-uitkering niet te wijzigen, en de rechtbank Haarlem heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat ze niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de medische rapportage die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, deugdelijk is en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid ervan.

De Raad heeft vastgesteld dat de arbeidskundige onderbouwing van het Uwv voldoende is en dat appellante met de voor haar vastgestelde beperkingen de geselecteerde functies kan vervullen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.

Uitspraak

12/669 WIA
Datum uitspraak: 16 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van
30 december 2011, 11/2435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [Woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. J.E. Eshuis, werkzaam bij JEE Juridisch Administratief Recht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere (medische) stukken ingediend, waarop door het Uwv schriftelijk en voor wat betreft de stukken van 11 april 2013 ter zitting is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door drs. Eshuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als onderwijsassistente in een omvang van 36,85 uur per week, tot een arbeidsongeschiktheidsmelding in verband met psychische en fysieke klachten in maart 2006. In verband hiermee heeft een verzekeringsarts van het Uwv voor appellante beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 januari 2008. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van
7 maart 2008 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij haar arbeidsongeschiktheid is berekend op 60,80%.
Appellante, die haar werk in naar inhoud en arbeidsduur aangepaste vorm had hervat, heeft
melding gemaakt van een verslechterde gezondheid met ingang van 14 april 2009. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellante onderzocht en aanleiding gezien om voor wat betreft de fysieke belastbaarheid van appellante meer beperkingen op te nemen. In arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat appellante met inachtneming van de aan de toegenomen fysieke beperkingen aangepaste FML, weliswaar niet geschikt is voor haar eigen werk maar wel voor een aantal hiertoe door een arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Bij besluit van 21 oktober 2010 is aan appellante meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 70% en dat de hoogte van haar WGA-uitkering niet wijzigt.
1.2. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink het dossier, waaronder medische informatie over de fysieke en psychische klachten van appellante, bestudeerd, appellante onderzocht en aanvullende informatie van de behandelend reumatoloog, de huisarts en de radioloog bij de oordeelsvorming betrokken, evenals informatie van de bedrijfsarts werkzaam voor de (voormalig) werkgever van appellante. Tijdens de hoorzitting is besproken dat het Uwv niet beschikt over een in 2006 op verzoek van de bedrijfsarts uitgevoerde psychiatrische expertise. Appellante heeft gezegd het niet eens te zijn met onderdelen van dit rapport en heeft deze expertise niet willen inbrengen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geoordeeld dat appellante psychisch kwetsbaar is en lichamelijk verminderd inzetbaar, maar met inachtneming van de in de FML vastgestelde beperkingen belastbaar is voor arbeid. In het arbeidskundig onderzoek in bezwaar heeft een bezwaararbeidsdeskundige één functie ongeschikt geacht voor appellante in verband met de diploma-eis, hiervoor een vervangende functie geselecteerd en de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73,16%. Bij besluit van
25 maart 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van
21 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. Daaraan is voorafgegaan een tussenuitspraak van 12 oktober 2011, waarin de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven maar in verband met een overschrijding op het item ‘tillen’ heeft geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de functie van wikkelaar (SBC-code 267050) desondanks voor appellante geschikt is te achten. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:51a van de Awb het Uwv in de gelegenheid gesteld het door haar geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen, waarna een bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv, na raadpleging van een arbeidskundig analist, nader heeft toegelicht dat de genoemde functie voor appellante geschikt is. Deze motivering heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak voldoende geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Zoals de bedrijfsarts maar ook de arbeidsdeskundigen van het Uwv hebben geconcludeerd kan ze haar werkzaamheden, ook in aangepaste vorm, niet langer verrichten door haar fysieke en psychische beperkingen. Hiermee staat volgens appellante vast dat ze in medisch opzicht ongeschikt is voor (haar eigen) werk in een beschermde werkplek met het lichtste werk. Als de arbeidsdeskundigen van het Uwv goed beeld zouden hebben gehad van haar werk, zouden ze haar ook ongeschikt hebben geacht voor de geselecteerde functies. Appellante heeft in hoger beroep aanvullende medische informatie ingezonden van psycholoog Kuin van
2 maart 2012, van de reumatoloog van 24 februari 2012, van een arts-acupuncturist van
15 februari 2012, van een revalidatiearts van 22 juni 2012 en van een cardioloog van
28 juni 2012. Ook heeft appellante een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van een latere datum ingebracht, waarbij het Uwv heeft aangenomen dat zij met ingang van 4 februari 2013 geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarnaast heeft ze informatie gerelateerd aan de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft in de in hoger beroep nieuw ingebrachte informatie geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te heroverwegen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd, blijkt dat zij in aanmerking wenst te komen voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) met ingang van 14 april 2009. Appellante is van oordeel dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat.
4.2.
Met betrekking tot de gronden van hoger beroep, die een herhaling vormen van de door appellante reeds in beroep naar voren gebrachte (medische) gronden, wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank, die de Raad volledig kan onderschrijven. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak uitgebreid gemotiveerd dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit wat betreft de onderwerpen ‘benutbare mogelijkheden’, ‘PTSS/Psychische klachten’, ‘Hernia/uitstulping van de tussenwervelschijf’, ‘Chronische pijnklachten/Fibromyalgie’, ‘Whiplash’ en ‘Overige klachten, samenhangend ziektebeeld’, berust op medische informatie van verschillende medische disciplines en dat er geen aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid van de medische rapportage die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.
4.3.
In de door appellante in hoger beroep ingebracht medische informatie is die aanleiding evenmin gelegen. De door psycholoog Kuin gegeven informatie is bij het bestreden besluit betrokken en uit de overige, van na de datum in geding daterende, informatie blijkt niet dat het bestreden besluit onjuist is. Voor zover het in maart 2012 vastgestelde ziektebeeld Raynaud al speelde op de datum in geding, zou dit, zoals bezwaarverzekeringsarts De Vink in zijn reactie van 26 maart 2012 heeft gesteld, aanleiding kunnen zijn voor een beperking op het aspect koude, maar omdat bij de geselecteerde functies geen belasting op dat aspect voorkomt, heeft dat voor de beoordeling geen gevolgen. De door de arts-acupuncturist gegeven informatie geeft volgens de bezwaarverzekeringsarts blijkens zijn rapport van 25 april 2012 geen blijk van het bestaan van meer beperkingen op de datum in geding. Uit de informatie van de cardioloog blijkt dat sprake is van een mogelijk doorgemaakt onderwandinfarct.
De bezwaarverzekeringsarts heeft hierover in zijn reactie van 20 juli 2012 te kennen gegeven dat, onder verwijzing naar zijn eerdere rapport van 17 maart 2011 waarin het onderzoek naar aanleiding van de hartkloppingen van appellante wordt besproken, niet eerder sprake is geweest van specifieke cardiologische problemen die aanleiding gaven voor meer beperkingen dan reeds in de FML zijn vastgesteld. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling die in april 2013 heeft plaatsgevonden gaat weliswaar uit van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% per 4 februari 2013, maar daarbij is betrokken dat appellante op korte termijn met een intensieve revalidatiebehandeling gaat starten. Er is geen aanleiding om aan het door de bezwaarverzekeringsarts in hoger beroep ingenomen standpunt te twijfelen, mede gelet op de uitgebreide medische informatie waarop de medische onderbouwing van het bestreden besluit is gebaseerd.
4.4.
Het in hoger beroep door appellante ingenomen standpunt dat de door de bezwaararbeidskundige geselecteerde functies niet door haar kunnen worden vervuld, faalt. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uitgaande van de FML en met de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 oktober 2011 nader gegeven toelichting, de arbeidskundige onderbouwing deugdelijk is en dat appellante de geselecteerde functies met de voor haar vastgestelde beperkingen kan vervullen. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is de arbeidskundige beoordeling, anders dan de hoger beroepsgrond van appellante impliceert, niet gericht op een vergelijking van de geselecteerde functies met het eigen werk waarvoor een belanghebbende in medisch opzicht ongeschikt wordt geacht.
4.5.
Uit hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan

QH