ECLI:NL:CRVB:2013:1421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
11-5166 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomensvoorziening en studiefinanciering onder de Wet investeren in jongeren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur tegen twee eerdere uitspraken van de rechtbank. De eerste aangevallen uitspraak betrof de intrekking van de inkomensvoorziening van betrokkene, die vanaf 27 april 2010 een uitkering ontving op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college stelde dat betrokkene recht had op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000), en dat deze voorziening als passend en toereikend moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat de Wsf 2000 voor betrokkene geen passende voorziening was, omdat zij geen studiefinanciering had aangevraagd voor de deadline van 1 september 2010.

In de tweede aangevallen uitspraak ging het om de intrekking van de inkomensvoorziening met ingang van 1 september 2011. De rechtbank had deze intrekking ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de situatie van betrokkene niet was gewijzigd en dat de grondslag voor de intrekking van de inkomensvoorziening met ingang van 1 september 2011 was komen te vervallen. De Raad vernietigde beide aangevallen uitspraken en verklaarde het beroep van het college tegen de eerste uitspraak ongegrond, terwijl het besluit van 14 september 2011 werd herroepen.

De Raad oordeelde dat het college in de kosten van betrokkene moest worden veroordeeld, inclusief de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 augustus 2013, waarbij de Raad de kosten van rechtsbijstand en griffierechten vergoedde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5166 WIJ, 13/1815 WIJ
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 22 juli 2011, 11/1835 (aangevallen uitspraak 1) en de rechtbank Zeeland-West-Brabant 19 februari 2013, 12/3251 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Namens betrokkene heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2.
Namens betrokkene heeft mr. Loontjens een verweerschrift ingediend. Het college heeft ook een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in de gevoegde zaken plaatsgevonden op 4 juli 2013. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas. Betrokkene, daartoe opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. Loontjens.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren [in 1986], ontving vanaf 27 april 2010 een inkomensvoorziening naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college heeft betrokkene in de periode van 1 mei 2010 tot
1 september 2010 in de gelegenheid gesteld een en ander uit te zoeken en te regelen om haar situatie te verbeteren, waaronder te onderzoeken op welke wijze zij haar studie HBO Recht kan voortzetten. Betrokkene had in beginsel tot en met 31 juli 2012 recht op studiefinanciering in de vorm van een lening op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Met ingang van 1 september 2010 heeft zij haar studie voortgezet. Betrokkene heeft geen studiefinanciering aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 8 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 februari 2011 (bestreden besluit 1), heeft het college, voor zover hier van belang, de inkomensvoorziening van betrokkene met ingang van 1 september 2010 ingetrokken. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat betrokkene een beroep kan doen op studiefinanciering wat een naar zijn aard en doel als passend en toereikend aan te merken voorziening is als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b van de WIJ.
1.3.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 8 september 2010 herroepen. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, geoordeeld dat de Wsf 2000 voor betrokkene geen als passend en toereikend aan te merken voorziening is. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat studiefinanciering kon worden aangevraagd voor 1 september 2010. Deze aanvraagtermijn was op de datum van het intrekkingsbesluit, te weten 8 september 2010, verstreken. Voor
1 september 2010 ontving betrokkene een inkomensvoorziening op grond van de WIJ waardoor zij geen aanleiding had een beroep te doen op de Wsf 2000.
1.4.
Bij brief van 29 juli 2011 heeft het college betrokkene verzocht zo spoedig mogelijk een beroep te doen op de Wsf 2000. Betrokkene heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Bij besluit van 14 september 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college, voor zover hier van belang, de inkomensvoorziening van betrokkene met ingang van 1 september 2011 ingetrokken op de onder 1.2 vermelde grondslag.
1.5.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2.
Het college heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd.
3.
Betrokkene heeft zich tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2010 tot en met de datum van het primaire besluit, te weten 8 september 2010.
4.2.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ (oud) bestaat geen recht op de inkomensvoorziening voor zover de jongere of zijn gezin een beroep kan doen op een naar zijn aard en doel als passend en toereikend aan te merken voorziening buiten deze wet, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.3.
Het college betoogt dat de Wsf 2000 voor betrokkene een voorziening is als bedoeld onder 4.2.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 januari 2012
ECLI:NL:CRvB:2012:BV1981) is de Wsf 2000 voor degenen die op die wet een beroep kunnen doen een voorziening als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ. In het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) is hetzelfde uitgangspunt neergelegd in vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 4 november 2008,
ECLI:NL:CRvB:2008:BG3772). Betrokkene heeft over de onder 4.1 vermelde periode geen beroep gedaan op de Wsf 2000, terwijl zij wel recht had op studiefinanciering op grond van die wet. Dat betrokkene geen studiefinanciering heeft willen aanvragen, omdat zij geen hoge schuld wilde aangaan, komt voor haar rekening en risico. Uit de zich onder de gedingstukken bevindende e-mailberichten, die partijen op 30 augustus 2010 hebben uitgewisseld, blijkt dat betrokkene voor 1 september 2010 bekend was met het standpunt van het college dat zij bij het voortzetten van haar opleiding geen recht meer heeft op een inkomensvoorziening, omdat zij een beroep kon doen op de Wsf 2000. Anders dan betrokkene stelt, is in de Wsf 2000 mede voorzien in het levensonderhoud van minderjarige kinderen. De norm van de toeslag
éénoudergezin is neergelegd in artikel 3.18 van de Wsf 2000 en was ten tijde hier van belang vastgesteld op een bedrag van € 445,93 per maand.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het onder 4.3 vermelde betoog van het college slaagt en dat in de onder 4.1 vermelde periode de Wsf 2000 voor betrokkene een voorziening is als bedoeld in
artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4.6.
Betrokkene stelt dat er zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om af te wijken van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB, waarin toentertijd was bepaald dat degene die jonger is dan 27 jaar geen recht heeft op bijstand, zodat zij in aanmerking moet komen voor bijstand op grond van die wet. Daarvoor dient vast te staan dat er een acute noodsituatie is en dat de behoeftige omstandigheden waarin betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Betrokkene heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat zij in een dergelijke situatie verkeert.
4.7.
Betrokkene voert in verband met de zorg voor haar minderjarige kinderen aan dat artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) zijn geschonden. Deze stelling treft evenmin doel. Daargelaten dat het IVRK en het IVESCR zich richten tot de overheid en betrokkene daarop niet rechtstreeks een beroep kan doen, is gelet op hetgeen in de laatste twee zinnen van 4.4 is overwogen met bestreden besluit 1 geen inbreuk gemaakt op de bescherming die deze verdragsbepalingen beogen te bieden.
4.8.
Uit 4.4 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep van het college slaagt, zodat aangevallen uitspraak 1 voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaren.
Aangevallen uitspraak 2
5.1.
De te beoordelen periode van de intrekking van de inkomensvoorziening loopt van
1 september 2011 tot en met de datum van het primaire besluit, te weten 14 september 2011.
5.2.
De rechtbank heeft bestreden besluit 2 ten onrechte getoetst aan de WWB. Op 1 januari 2012 is in werking getreden de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) (Wijzigingswet WWB en WIJ), voor zover hier van belang. Ingevolge artikel II van de wijzigingswet WWB en WIJ is de WIJ ingetrokken. Ingevolge artikel 78t, vijfde lid, van de WWB, zoals deze luidt sinds 1 januari 2012, wordt op een bezwaar- of beroepschrift dat voor of op de datum van inwerkingtreding van de wijzigingswet WWB en WIJ is ingediend tegen een door het college op grond van de WIJ genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, beslist met toepassing van de WIJ.
5.3.
Het beroepschrift van betrokkene is bij de rechtbank ingediend op 5 juli 2012 en dus na de inwerkingtreding van de wijzigingswet WWB en WIJ. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRvB:2013:999) geldt dat aan het gegeven dat in artikel 78t, vijfde lid, van de WWB naast de term “bezwaarschrift” ook de term “beroepschrift” is opgenomen geen betekenis toekomt. Het is immers niet goed denkbaar dat de wetgever heeft beoogd de rechterlijke zogeheten ex tunc-toetsing van een met toepassing van de WIJ genomen besluit op bezwaar te doen plaatsvinden met toepassing van de WWB. Artikel 78t, vijfde lid, van de WWB moet daarom zo worden begrepen, dat het - slechts - voorschrijft in welke gevallen het betrokken bestuursorgaan, in afwijking van de hoofdregel van onmiddellijke inwerkingtreding van de wijzigingswet WIJ en WWB, bij de beslissing op bezwaar niettemin nog toepassing dient te geven aan de WIJ.
5.4.
Uit wat over aangevallen uitspraak 1 is overwogen volgt dat de inkomensvoorziening van betrokkene terecht met ingang van 1 september 2010 is ingetrokken op de grond dat de Wsf 2000 voor betrokkene een voorziening is als bedoeld in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ. Uit 1.1 en 1.3 volgt dat de situatie van betrokkene tot en met de hier te beoordelen periode niet gewijzigd is. Dit betekent dat de grondslag aan de intrekking van de inkomensvoorziening met ingang van 1 september 2011 is komen te ontvallen. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling van dit hoger beroep komt de Raad dan ook niet toe.
5.5.
Het voorgaande brengt mee dat aangevallen uitspraak 2 voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit 2 vernietigen. Tevens ziet hij aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 14 september 2011 te herroepen. Voorts zal de Raad bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2.
6.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.888,-. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van betrokkene voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en van de Raad. Deze worden begroot op € 38,32 (€ 4,16 voor de zitting van de rechtbank en € 34,16 voor de zitting van de Raad). De kosten in bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het besluit van 14 september 2011 niet is herroepen wegens aan het college te wijten onrechtmatigheid.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
Aangevallen uitspraak 1 (11/5166 WIJ)
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 februari 2011 ongegrond;
Aangevallen uitspraak 2 (13/1815 WIJ)
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 15 mei 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- herroept het besluit van 14 september 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde besluit van 15 mei 2012;
- veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.926,32;
- bepaalt dat het college aan betrokkene het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) T.A. Meijering

HD