ECLI:NL:CRVB:2013:1420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing werkleeraanbod op basis van nationaliteit en recht op bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een werkleeraanbod ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ) aan appellant, die de Angolese nationaliteit heeft. Appellant had op 23 februari 2011 een aanvraag ingediend voor een werkleeraanbod, maar deze werd op 3 maart 2011 afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellant niet de Nederlandse nationaliteit heeft en niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, waardoor hij niet als 'jongere' in de zin van artikel 2 van de WIJ kan worden beschouwd. Dit betekent dat hij geen recht kan ontlenen aan de wet.
Appellant heeft tegen deze beslissing bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 20 juli 2011. De voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarbij het beroep van appellant op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) werd verworpen. Appellant stelde dat de voorzieningenrechter en het college een te beperkte uitleg gaven aan het begrip 'family life' in artikel 8 van het EVRM, en dat hij door het ontbreken van een uitkering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien en daardoor geen contact met zijn kinderen kan onderhouden.
De Raad oordeelde dat de te beoordelen periode voor het recht op een inkomensvoorziening loopt van de aanvraagdatum tot de datum van het besluit. Het was niet in geschil dat appellant tijdens deze periode geen vreemdeling was in de zin van de WIJ, waardoor hij geen rechten kan ontlenen aan de wet. De Raad concludeerde dat appellant geen recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ of bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.