ECLI:NL:CRVB:2013:1403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
12-1760 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na beëindiging van de Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, die als boekhouder werkzaam was, had zich op 28 mei 2011 ziek gemeld vanwege whiplash-gerelateerde klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn Ziektewetuitkering per 23 juni 2011, na een onderzoek door een bedrijfsarts die concludeerde dat de appellant geschikt was voor zijn arbeid. De appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de appellant op de datum in geding klachten kon ondervinden, maar dat deze klachten hem niet belemmerden in de uitoefening van zijn maatgevende arbeid. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn klachten en beperkingen, maar hij kon geen nieuwe medische informatie overleggen die zijn standpunt onderbouwde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van de rechtbank voldoende was onderbouwd en dat er geen aanleiding was voor een andersluidend oordeel. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1760 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
24 februari 2012, 11/1975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.H.M.M. Kusters, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door M.W.J. Teseling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. Ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als boekhouder bij [naam werkgever]. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich per
28 mei 2011 ziek gemeld vanwege whiplash-gerelateerde klachten. Naar aanleiding van deze melding is appellant onderzocht door een bedrijfsarts, die in haar rapport van 21 juni 2011 heeft geconcludeerd dat appellant per 23 juni 2011 geschikt is te achten voor zijn arbeid. Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het Uwv de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant per
23 juni 2011 beëindigd. Bij besluit van 11 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juni 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van bezwaarverzekeringsarts G.P.J. de Kanter van
5 augustus 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bedrijfsarts en de bezwaarverzekeringsarts appellant hebben onderzocht en een oordeel hebben gegeven over de op 23 juni 2011 bestaande beperkingen voor het verrichten van zijn arbeid. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 mei 2011 (de Raad begrijpt
5 augustus 2011) uiteengezet dat appellant sinds het auto-ongeval waar hij in 2008 bij was betrokken met een scala aan klachten wordt geconfronteerd. Appellant heeft met deze klachten zijn werk tot het einde van het dienstverband verricht. Het werk van appellant was licht en bood ruimte voor regelmatige pauzes. De gezondheidstoestand van appellant was op het moment van onderzoek gelijk aan de situatie op 9 augustus 2010, de datum waarop de bedrijfsarts hem hersteld verklaarde. Deze onveranderde gezondheidsproblematiek heeft de bezwaarverzekeringsarts tot geen andere conclusie kunnen brengen dan dat appellant op
23 juni 2011 ook niet ongeschikt was voor zijn arbeid. Na ontvangst van de inlichtingen van de huisarts en de behandelend neuroloog, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 7 oktober 2011 te kennen gegeven dat deze informatie aansluit bij zijn eerdere conclusies. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv inzichtelijk heeft onderbouwd dat appellant op de datum in geding klachten kon ondervinden, maar dat deze klachten hem niet belemmerden in de uitoefening van de maatgevende arbeid. Gelet op de voorhanden medische gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat was tot het verrichten van het eigen werk. Appellant heeft zijn stelling dat hij niet in staat was hele dagen zittend werk te doen niet met verklaringen van zijn behandelend artsen of andere medici onderbouwd.
3.
In hoger beroep heeft appellant (samengevat) zijn standpunt herhaald dat de artsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten en beperkingen. Zijn klachten zijn sindsdien alleen maar toegenomen.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in haar overweging 4.1 heeft vermeld.
4.2.
Appellant heeft in zijn hoger beroep in essentie de eerder door hem in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald en heeft geen (nieuwe) medische informatie overgelegd die ziet op de datum in geding. Nu de rechtbank deze gronden reeds afdoende heeft behandeld en op grond van inzichtelijke overwegingen tot haar oordeel is gekomen, ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. Dit betekent dat het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K.E. Haan

EH