ECLI:NL:CRVB:2013:1381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
9 augustus 2013
Zaaknummer
12-6862 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot herziening van een WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, had zijn uitkering ongewijzigd voortgezet gekregen door het Uwv, omdat er geen periode van vier weken was waarin sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De appellant had zich op 3 maart 2008 ziek gemeld na werkzaamheden als medewerker administratie. Het Uwv had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 21 januari 2010, vastgesteld dat er geen aanleiding was om de uitkering te herzien.

De rechtbank had een psychiater, drs. B.H.M.J. Sonnenschein, ingeschakeld om de situatie van de appellant te beoordelen. De psychiater concludeerde dat de beperkingen van de appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), ook van toepassing waren op de datum van ziekmelding. De rechtbank volgde het oordeel van de psychiater en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,-.

In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep herhaald, met de stelling dat de rechtbank de conclusies van de psychiater verkeerd had geïnterpreteerd. De Raad overwoog dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. De Raad vond geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken en concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant op 3 maart 2008 in staat was om de geselecteerde functies te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er sinds de ziekmelding geen periode van vier weken was waarin sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/6862 WAO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
21 november 2012, 11/5083 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.B. Wits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wits. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Naar aanleiding van zijn arbeidsongeschiktheidsmelding in 2001 is aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk per 23 april 2006 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
45
tot 55%.
1.2
Appellant heeft sedert 1 september 2007 werkzaamheden als medewerker administratie bij [naam werkgever] verricht gedurende 36 uur per week. Hij heeft zich op 3 maart 2008 ziek gemeld.
1.3.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontvangt, ongewijzigd voortgezet omdat er sedert 3 maart 2008 geen periode van vier weken is aan te wijzen waarin sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Bij besluit van 4 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 januari 2010 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien drs. B.H.M.J. Sonnenschein, psychiater, als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Uit het rapport van 15 april 2012 komt naar voren dat de psychiater de beperkingen, zoals die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 december 2005, ook van toepassing acht op
3 maart 2008. Ook acht hij appellant in staat om per die datum de door de arbeidsdeskundige aan de hand van de FML geselecteerde functies te verrichten.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verder het Uwv veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,-.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich alleen gekeerd tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep en in dat verband naar voren gebracht dat hij het niet eens is met de interpretatie door de rechtbank van de conclusies van de psychiater. Appellant is van mening dat uit de beantwoording door Sonnenschein van de aan hem voorgelegde vragen volgt dat appellant niet in staat was de geselecteerde functies te verrichten omdat hij gedurende een lange periode in het geheel niet tot het verrichten van arbeid in staat was. De beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen is inconsistent omdat Sonnenschein zowel de in de FML van 2005 vastgelegde beperkingen onderschrijft als het oordeel van de bedrijfsarts in augustus 2008 die een sterke urenreductie aangewezen acht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te worden gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad ziet in het onderhavige geval geen aanleiding op grond van bijzondere omstandigheden van dit beginsel af te wijken. Anders dan appellant heeft betoogd blijkt uit het rapport van Sonnenschein niet dat hij in het kader van de WAO-beoordeling, die immers uitgaat van de belastbaarheid voor arbeid in het algemeen en niet (alleen) van die voor het eigen werk, een urenbeperking van meer dan 20 uur per week noodzakelijk acht. Dit betekent dat de rechtbank terecht de deskundige heeft gevolgd in zijn conclusie dat appellant op 3 maart 2008 beperkingen ondervond zoals omschreven in de FML van 30 december 2005 en met deze beperkingen in staat was de geselecteerde functies te verrichten gedurende 20 uur per week. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die een ander licht werpen op zijn lichamelijke en psychische toestand ten tijde van de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Sedert 3 maart 2008 valt geen periode van vier weken aan te wijzen waarin sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
5.
Uit het overwogene in 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

EH