ECLI:NL:CRVB:2013:1381
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- E.J. Govaers
- K. Wentholt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering tot herziening van een WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontvangt, had zijn uitkering ongewijzigd voortgezet gekregen door het Uwv, omdat er geen periode van vier weken was waarin sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De appellant had zich op 3 maart 2008 ziek gemeld na werkzaamheden als medewerker administratie. Het Uwv had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 21 januari 2010, vastgesteld dat er geen aanleiding was om de uitkering te herzien.
De rechtbank had een psychiater, drs. B.H.M.J. Sonnenschein, ingeschakeld om de situatie van de appellant te beoordelen. De psychiater concludeerde dat de beperkingen van de appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), ook van toepassing waren op de datum van ziekmelding. De rechtbank volgde het oordeel van de psychiater en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,-.
In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep herhaald, met de stelling dat de rechtbank de conclusies van de psychiater verkeerd had geïnterpreteerd. De Raad overwoog dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. De Raad vond geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken en concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant op 3 maart 2008 in staat was om de geselecteerde functies te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er sinds de ziekmelding geen periode van vier weken was waarin sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.