ECLI:NL:CRVB:2013:1371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
12-74 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die eerder werkzaam was als medewerker in een supermarkt, had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld tijdens de looptijd van zijn WW-uitkering. De verzekeringsarts had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen werden vastgesteld met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar dat hij in staat was om andere passende functies te vervullen, wat resulteerde in een verlies aan verdienvermogen van minder dan 35%.

De rechtbank had eerder geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv, dat de WIA-uitkering had afgewezen, berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. De appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv verouderde medische gegevens had gebruikt en dat de functies die aan hem waren toegewezen niet passend waren. De Raad heeft echter geoordeeld dat de door de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige gemaakte beoordelingen zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe gegevens waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde.

De uitspraak bevestigt dat de medische beperkingen van de appellant op zorgvuldige wijze zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies binnen de vastgestelde mogelijkheden van de appellant vallen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/74 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
9 december 2011, 11/2278 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 24 mei 2013 heeft appellant een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellant is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker van een supermarkt. Aansluitend heeft hij aanspraak gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Tijdens de looptijd van de WW-uitkering heeft hij zich ziek gemeld. In dat kader is appellant onderzocht door een verzekeringsarts, die een expertise heeft opgedragen aan
P.J.H. Notten, psychiater. Notten heeft op 24 maart 2010 gerapporteerd naar aanleiding van een onderzoek op 3 maart 2010. In reactie op een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 23 maart 2011, heeft een beoordeling plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek en de verkregen informatie een zogeheten Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In de FML zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid en ten aanzien van nekbelasting. Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk. Op basis van drie van de voor appellant geselecteerde functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdienvermogen berekend op minder dan 35%. Voor appellant is derhalve geen recht ontstaan op een WIA-uitkering zoals het Uwv heeft vastgesteld bij besluit van 16 februari 2011.
1.2. Naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerd en de hoorzitting bijgewoond. Op basis van deze gegevens heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de beperkingen van appellant door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze zijn verdisconteerd in de FML. Vervolgens heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 24 juni 2011 (bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden de conclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De rechtbank is niet gebleken dat de klachten van appellant zijn onderschat of onjuist zijn geïnterpreteerd en evenmin dat de informatie uit de behandelend sector in de omschrijving van de medische beperkingen en mogelijkheden onjuist zou zijn uitgelegd. Evenmin is de rechtbank gebleken dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten op de datum in geding niet in staat was te achten om - binnen de voor hem geldende beperkingen vallende - werkzaamheden te verrichten.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het Uwv onjuiste, niet ver genoeg gaande, medische beperkingen heeft gesteld en dat mitsdien door het Uwv functies zijn geduid die niet passend voor hem zijn. Het rapport van Notten was reeds 11 maanden oud ten tijde van het bestreden besluit. Hij heeft gevolg gegeven aan de verwijzing door zijn behandelend specialist naar de pijnpoli. Aanvullend heeft appellant een schrijven van i-psy van
23 mei 2013 ingezonden. Uit dit schrijven blijkt dat appellant op 4 januari 2013 is gezien door een tweetal psychologen en dat gezien de duur en de ernst van de klachten appellant zal worden overgedragen naar de tweede lijn. Zijn recidiverende stemmingsklachten en paniekklachten hebben een belemmerend effect op zijn psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de Raad tot de zijne maakt. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat de bezwaarverzekeringsarts appellant op 3 mei 2011 tijdens de hoorzitting heeft gezien. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien dit onderzoek onzorgvuldig te achten. Het standpunt van appellant dat uitgegaan is van verouderde medische gegevens wordt, mede onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 13 mei 2011, evenmin gevolgd.
4.2.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte gegevens van i-psy van 23 mei 2013 geven onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen. Voor zover uit deze gegevens al geconcludeerd zou moeten worden dat appellant meer dan wel verdergaand beperkt moet worden geacht, hebben deze gegevens geen betrekking op de datum hier in geding.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen moet appellant in staat worden geacht de aan hem door het Uwv voorgehouden passende functies te verrichten. Door de bezwaararbeidsdeskundige is voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in geselecteerde functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.
5.
Uit de overwegingen 4.1. tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

EH