ECLI:NL:CRVB:2013:1364

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
11-2362 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget door zorgverzekeraar wegens subsidieplafond

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) wenste, kreeg dit geweigerd door Agis Zorgverzekeringen N.V. omdat het subsidieplafond voor pgb's was bereikt. De Raad heeft vastgesteld dat Agis, op basis van artikel 2.6.4 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) in samenhang met artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verplicht was om de aanvraag van appellante te weigeren. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het besluit van Agis van 24 augustus 2010, waarin werd meegedeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor een pgb. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd door Agis ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het subsidieplafond dwingendrechtelijk is en dat er geen ruimte is voor coulance of hardheidsclausules. De Raad heeft vastgesteld dat het beschikbare subsidiebudget was uitgeput en dat geen van de uitzonderingsgronden voor het toekennen van een pgb van toepassing was. Appellante stelde dat er onterecht onderscheid werd gemaakt tussen nieuwkomers en bestaande pgb-houders, maar de Raad oordeelde dat deze beroepsgrond niet slaagde. Ook de klacht van appellante over het niet tijdig waarschuwen werd door de Raad verworpen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2362 AWBZ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 maart 2011, 10/3685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Agis Zorgverzekeringen N.V. (Agis)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Agis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door J.C. de Blok. Namens Agis is D. Lake verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Agis heeft bij besluit van 24 augustus 2010 aan appellante meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een persoongebonden budget (pgb) omdat het subsidieplafond is bereikt en zorgkantoren vanaf 1 juli 2010 geen nieuwe pgb’s mogen verstrekken. In een brief van 24 augustus 2010 heeft Agis een nadere toelichting op dat besluit gegeven en appellante verschillende mogelijkheden gegeven om haar recht op zorg te realiseren, waaronder de mogelijkheid van zorg in natura. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
24 augustus 2010 en zij heeft aangegeven dat zij geen zorg in natura wil en op de wachtlijst voor een pgb wil worden geplaatst. Appellante wil een pgb vanaf de ingangsdatum van de door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verleende indicatie
1.2.
Agis heeft bij besluit van 20 september 2010 het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Hieronder worden de beroepsgronden besproken.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
In artikel 44, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is bepaald dat Onze Minister jaarlijks voor een categorie van subsidies het subsidieplafond voor het komende jaar bekend kan maken.
4.2.
In artikel 2.6.2, eerste lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) is neergelegd dat aan de zorgkantoren op aanvraag per kalenderjaar een subsidie wordt verleend die is bestemd voor het met inachtneming van de artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.13 van de Rsa verstrekken van netto persoonsgebonden budgetten. Het subsidieplafond voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten is in artikel 2.6.2, tweede lid, van de Rsa voor het jaar 2010 gesteld op € 2.360.300.000,-.
4.3. Op grond van artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder d van de Rsa weigert het zorgkantoor verlening van een pgb als binnen de maximale subsidie als bedoeld in artikel 2.6.2 geen ruimte voor verlening van een pgb aanwezig is. In het met terugwerkende kracht per 1 juli 2010 geldende zevende lid is bepaald dat het tweede lid, onderdeel d, niet van toepassing is als:
a. de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode;
b. de verzekerde wil verblijven in een wooninitiatief dat zonder het verlenen van het persoonsgebonden budget in zijn bestaan of voortbestaan wordt bedreigd en de zorg voor de overige in het initiatief verblijvende verzekerden daardoor in gevaar komt;
c. de verzekerde een indicatie voor verblijf heeft en het zorgkantoor niet in de zorgverlening aan de verzekerde kan voorzien vanwege het beschikbare aanbod van de door het zorgkantoor gecontracteerde zorg als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 8 en 14 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;
d. de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd aansluit op een periode waarin de verzekerde verbleef in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet en dit verblijf aansloot op een eerdere subsidieperiode;
e. de verzekerde voor 25 maart 2010 een indicatie heeft aangevraagd en het indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer van de zorgvormen als bedoeld in artikel 2.6.1, onderdeel b of d, na 6 mei 2010 is vastgesteld;
f. de verzekerde behoefte heeft aan palliatief-terminale zorg.
4.4.
De Raad stelt voorop dat de bepaling van artikel 2.6.4, tweede lid, aanhef en onder d, en van het zevende lid van de Rsa dwingendrechtelijk en limitatief is gesteld. Artikel 2.6.4 van de Rsa bevat geen hardheidsclausule of een coulanceregeling en biedt geen ruimte om in andere gevallen dan in het artikel is bepaald een pgb aan een verzekerde toe te kennen bij overschrijding van het subsidieplafond.
4.5.
Niet in geschil is dat het beschikbare subsidiebudget was uitgeput. Ook is niet in geschil dat zich niet één van de uitzonderingsgronden uit artikel 2.6.4, zevende lid, van de Rsa voordoet. Appellante stelt echter dat ten onrechte onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwkomers en degenen die al een pgb ontvingen. In feite stelt appellante met deze beroepsgrond de toepasselijkheid van artikel 2.6.4, zevende lid, aanhef en onder a, van de Rsa aan de orde.
4.6. In de toelichting bij de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 juli 2010, nr. Z/VU-3013503, (…) houdende wijziging van de Regeling subsidies AWBZ (Staatscourant 2010, Nr. 11513) is het volgende verwoord:
“Het aantal verstrekte pgb’s is in de afgelopen jaren sterk gegroeid. Uit door het CVZ aangeleverde cijfers van de zorgkantoren over de maand april over het aantal toegekende pgb’s blijkt dat eind 2010 een substantieel tekort van ruim € 300 miljoen zal ontstaan. Het kabinet heeft in verband daarmee extra financiële middelen weten vrij te maken. Daarbij gaat het om een bedrag van € 247 miljoen. Met het wijzigen van artikel 2.6.2 van de Regeling subsidies AWBZ is dit bedrag aan het subsidieplafond toegevoegd. Dit bedrag is voldoende om tot 1 juli 2010 pgb’s toe te kennen. Vanaf 1 juli 2010 is het, gezien het subsidieplafond, niet meer mogelijk nieuwe pgb’s toe te kennen. Niet toegekende aanvragen en nieuwe aanvragen moeten de zorgkantoren vanaf die datum weigeren.”
4.7. De Rsa is een algemeen verbindend voorschrift. Bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften is het in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen. De rechter moet het resultaat daarvan respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering, als aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige gebreken kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. De algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bieden bij die, terughoudende, toetsing een belangrijk richtsnoer.
4.8.
Van ernstige gebreken als hiervoor bedoeld is geen sprake. In aanmerking genomen de terughoudendheid die de rechter in verband met de beleidsvrijheid van de regelgever in acht moet nemen bij de toetsing van algemeen verbindende voorschriften als hier aan de orde, is de door de regelgever gemaakte keuze om bij overschrijding van het subsidieplafond behalve in de gevallen waarin een uitzonderingsgrond van toepassing is geen pgb’s meer toe te kennen aan nieuwkomers, niet strijdig met enige regel van ongeschreven recht. De tegen artikel 2.6.4, zevende lid, aanhef en onder a, van de Rsa gerichte beroepsgrond treft daarom geen doel. Wat appellante verder heeft aangevoerd vormt evenmin aanleiding om tot de conclusie te komen dat sprake is van ernstige gebreken als hiervoor bedoeld.
4.9.
Appellante beklaagt zich er verder over dat zij niet tijdig is gewaarschuwd. Onder verwijzing naar wat de rechtbank hierover heeft overwogen in overweging 2.14 van de aangevallen uitspraak overweegt de Raad dat deze beroepsgrond evenmin slaagt.
4.10.
Omdat Agis gelet op artikel 2.6.4 van de Rsa in samenhang bezien met artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden was aan appellante een pgb te weigeren en er geen verschil van mening was over de feiten, heeft zij met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kunnen afzien van het houden van een hoorzitting.
5.
Alles bijeengenomen komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) S. Aaliouli.

HD