ECLI:NL:CRVB:2013:1355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
10-6679 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische grondslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vernietigd, omdat het niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uwv had haar bij besluit van 8 maart 2007 meegedeeld dat zij geen recht had op een uitkering. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars ingeschakeld als deskundige, die op 10 oktober 2012 een rapport uitbracht. De deskundige concludeerde dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellante opgenomen moesten worden. De Raad oordeelt dat de deskundige overtuigend heeft aangetoond dat de eerder vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante niet kloppen en dat de diagnose van de deskundige, waaronder een Post Traumatische Stressstoornis, ook voor de datum in geding geldig was.

De Raad draagt het Uwv op om het gesignaleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dit houdt in dat het Uwv de FML moet aanpassen aan de bevindingen van de deskundige en, indien nodig, een arbeidskundige rapportage moet opstellen. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
10/6679 WIA-T
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 oktober 2010, 07/3084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Beekelaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beekelaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek ter zitting te schorsen.
Op verzoek van de Raad heeft psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars op 10 oktober 2012 als deskundige rapport uitgebracht. Het Uwv heeft daarover zijn zienswijze naar voren gebracht onder overlegging van een rapport van de bezwaarverzekeringsarts. Hierop heeft appellante gereageerd. De deskundige en het Uwv hebben voorts desgevraagd op elkaars standpunt gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.

OVERWEGINGEN

1.
Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2007 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 4 januari 2007 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij beslissing op bezwaar van 2 oktober 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante voor de datum in geding correct heeft vastgesteld. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is door het Uwv volgens de rechtbank terecht vastgesteld op minder dan 35%.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende waarde hecht aan de medische gegevens die zij tijdens de bezwaar- en beroepsprocedure heeft ingebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naar aanleiding van de door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden en in aanmerking genomen de voorhanden medische gegevens heeft de Raad psychiater Trompenaars benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Over dit onderzoek heeft Trompenaars op 10 oktober 2012 verslag uitgebracht.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Daarbij merkt de Raad op dat de conclusies van de deskundige op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek berusten en voorts inzichtelijk en overtuigend zijn gemotiveerd aan de hand van relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie.
4.3.1.
De deskundige heeft in zijn meergenoemd rapport als diagnose volgens de DSM-IV classificatie op as I gesteld een Post Traumatische Stressstoornis, een depressieve stoornis en een kwetsbaarheid voor psychotische ontregeling bij hoge spanningen. Op as II stelde hij de diagnose uit, wel vermeldde hij dat sprake was van paranoïde en mogelijk borderline trekken. De diagnose gold volgens de deskundige ook voor de datum in geding (4 januari 2007). Volgens de deskundige dienden in de voor appellante door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) meer beperkingen te worden opgenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). Voorts kon appellante, aldus de deskundige, niet meer dan ongeveer 2 uur per dag en ongeveer 10 uur per week werken.
4.3.2.
Bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink heeft in zijn reactie van 17 oktober 2012 op het rapport van de deskundige opgemerkt dat daarin een voldoende koppeling ontbreekt tussen de psychiatrische onderzoeksbevindingen en de voorgestelde aanvullende beperkingen. Naar aanleiding van deze reactie heeft de deskundige in een nader rapport van 2 januari 2013 uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom hij bij zijn conclusies en de door hem voorgestane beperkingen blijft. Bezwaarverzekeringsarts De Vink heeft in een nader rapport van 10 januari 2013 gesteld dat hij de nadere motivering van de diagnostische overwegingen door de deskundige wel kan volgen en dat hij zich gedeeltelijk in de door de deskundige aangenomen beperkingen kan vinden. Wat betreft de urenbeperking heeft De Vink in het bijzonder opgemerkt dat door middel van een lichtere urenbeperking al aan de beperkingen, zoals hij die voorstaat ten aanzien van vasthouden en verdelen van de aandacht tegemoet kan worden gekomen. Ten slotte heeft De Vink nog gesteld dat appellante, zoals de deskundige had vermeld, door een andere (bezwaar)verzekeringsarts dan hijzelf is gezien. In deze laatste reactie ziet de Raad geen aanknopingspunt voor een andere conclusie
dan neergelegd in 4.2.
4.4.
Uit het hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3.2 is overwogen, vloeit voort dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een juiste medische grondslag. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het hiervoor gesignaleerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal het Uwv de FML in overeenstemming dienen te brengen met de bevindingen en de conclusies van de deskundige en op basis van de aldus aangepaste FML, zo nodig gevolgd door een arbeidskundige rapportage en een beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, het bestreden besluit nader dienen te onderbouwen dan wel een nader besluit te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 2 oktober 2007 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) G.J. van Gendt

EH