ECLI:NL:CRVB:2013:1350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-2542 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en medisch onderzoek door bezwaarverzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt was, had een WAO-uitkering ontvangen die later herzien werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening was gebaseerd op een medisch onderzoek dat door de bezwaarverzekeringsartsen was uitgevoerd. De appellant betwistte de zorgvuldigheid van dit onderzoek en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts de overgelegde medische informatie van de behandelende sector adequaat had meegewogen. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd had uiteengezet waarom de geselecteerde functies medisch gezien geschikt waren voor de appellant.

De appellant had in hoger beroep aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad vond dat deze informatie onvoldoende onderbouwing bood voor de gestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid en dat de herziening van de WAO-uitkering terecht was uitgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/2542 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
5 april 2012, 11/927 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Achterveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Achterveld. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 13 januari 2003 uitgevallen voor zijn werk als hoofdverkoper bij V&D vanwege psychische klachten. Met ingang van 12 januari 2004 heeft het Uwv hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, later in verband met een gedeeltelijke hervatting van de werkzaamheden voor 15 uur per week herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
1.2. Met ingang van 8 februari 2010 heeft appellant zich ziek gemeld vanwege toegenomen spanningsklachten, linkerarm- en -schouderklachten. Na een medisch onderzoek waarbij de beperkingen van appellant zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2010, heeft de arbeidsdeskundige na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een aantal functies geselecteerd, tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit werd berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
21 oktober 2010 aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering met ingang van
22 december 2010 naar die klasse wordt herzien.
1.3. Bij besluit van 22 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 december 2010, met verwijzing naar rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 21 februari 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
16 maart 2011, ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Verder zou ten onrechte geen urenbeperking zijn aangenomen. Appellant heeft gesteld dat de hem voorgehouden functies om medische redenen niet geschikt zijn.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de door de (bezwaar)verzekeringsartsen verrichte onderzoeken voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts uitgebreid heeft gemotiveerd op grond waarvan er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van andere of verdergaande beperkingen. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts de in bezwaar overgelegde informatie van de behandelende sector bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft evenmin reden gezien de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen in zijn conclusie dat de in beroep aanvullend ingebrachte informatie van de behandelende sector geen reden vormt de vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. Ten aanzien van de voorgehouden functies heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd heeft uiteengezet waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht appellant kunnen worden voorgehouden.
4.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep in essentie herhaald. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat heeft appellant een rapport van een door hem geraadpleegde medisch adviseur H.M.Th. Offermans van 20 december 2012 in geding gebracht. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapportage van 25 januari 2013 op de overgelegde informatie gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarvan gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is gerapporteerd.
5.2.
Ten aanzien van de in bezwaar overgelegde medische informatie van de Arbodienst, de rapportage van de bedrijfsarts, de brief van de psycholoog van 8 december 2010 en de brief van de huisarts van 13 december 2010 wordt overwogen, dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat de bezwaarverzekeringsarts die informatie niet juist heeft meegewogen. Bij het vaststellen van de belastbaarheid heeft de bezwaarverzekeringsarts namelijk - overeenkomstig de bevindingen van de huisarts en de psycholoog - rekening gehouden met een aanpassingsstoornis van appellant, die verband houdt met spanningen in de werksituatie, waarvoor appellant medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Wat betreft de door de Arbodienst noodzakelijk geachte urenbeperking, wordt geen aanleiding gezien de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts, dat niet voldaan is aan de in de Standaard verminderde arbeidsduur genoemde criteria, niet te volgen.
5.3.
De rechtbank heeft verder op goede gronden in de in beroep overgelegde medische informatie van de bedrijfsarts, van de huisarts, van de neuroloog en van de fysiotherapeut geen reden gezien de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid voor onjuist te achten. Wat betreft de nekklachten heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 21 juni 2011, 26 juli 2011, 8 en 24 november 2011 er terecht op heeft gewezen dat de toename van deze klachten, waarvoor appellant fysiotherapie heeft ondergaan en werd doorverwezen naar de neuroloog, rond augustus 2011 is ingetreden. Deze informatie heeft daarom geen gevolgen voor de inschatting van de arbeidsmogelijkheden van appellant per 22 december 2010. Verder bestaat er geen aanleiding de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen in zijn bij rapportage van onder meer 26 juli 2011 gegeven toelichting dat de informatie van de huisarts en de bedrijfsarts geen nieuwe medische gegevens bevat en geen reden vormt de belastbaarheid van appellant bij te stellen.
5.4.
Ten aanzien van het door appellant in hoger beroep ingebrachte rapport van Offermans wordt overwogen, dat Offermans heeft vermeld tijdens zijn onderzoek - dat heeft bestaan uit dossierstudie en een telefonisch onderhoud met appellant - aanwijzingen te hebben verkregen voor het bestaan van een PTTS. Op grond daarvan heeft hij nader onderzoek door een psychiater aangewezen geacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn reactie van
25 januari 2013 op deze informatie gereageerd en toegelicht dat er onvoldoende onderbouwing is gegeven voor de gestelde PTTS. Met de door Offermans in dit verband genoemde aspecten, waaronder de gevoeligheid voor brandlucht en de moeite met het omgaan met emoties, was bij het vaststellen van de belastbaarheid al rekening gehouden. Ook wat betreft de overige door Offermans genoemde aspecten van dyslexie en slaapproblemen geven geen aanleiding de beoordeling door de bezwaarverzekeringsarts niet te volgen.
5.5.
Nu er ook overigens in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten zijn die doen twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, ziet de Raad voor het raadplegen van een deskundige geen aanleiding.
5.6.
Aangezien er, medisch gezien, evenmin aanleiding bestaat voor twijfel aan de geschiktheid van de voorgehouden functies komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

EH