ECLI:NL:CRVB:2013:1349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-1357 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om heropening WAO-uitkering op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Het betreft een verzoek van appellant om terug te komen van de datum van heropening van zijn WAO-uitkering, vastgesteld bij besluit van 27 mei 2009. Appellant had eerder geen rechtsmiddelen aangewend tegen de intrekking van zijn uitkering per 1 januari 2006. In zijn verzoek om heropening, ingediend op 24 augustus 2010, stelde appellant dat hij als gevolg van psychische problematiek niet in staat was geweest om tijdig te ageren tegen de vastgestelde ingangsdatum van de heropening.

Het Uwv heeft het verzoek van appellant afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een heropening konden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan. De Raad overweegt dat van een bestuursorgaan mag worden verlangd dat bij een verzoek om terug te komen van een eerder besluit, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. Aangezien appellant dit niet heeft gedaan, kon het Uwv het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De stelling van appellant dat het Uwv ambtshalve onderzoek had moeten instellen naar zijn verwijtbaarheid, verandert niets aan de beoordeling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

12/1357 WAO
Datum uitspraak: 31 juli 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 januari 2012, 11/1141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld en heeft mr. J.J.B. van den Elsaker de aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Namens appellant zijn verschenen zijn broer M.R. Gesthuizen en mr. Van den Elsaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het Uwv een aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
1 januari 2006 ingetrokken. Naar aanleiding van een verzoek van appellant om heropening van de uitkering heeft het Uwv de WAO-uitkering bij besluit van 27 mei 2009 met ingang van
25 maart 2009 heropend. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
2.1.
Bij brief van 24 augustus 2010 heeft appellant het Uwv verzocht om de heropening van de WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2006 in te laten gaan, welk verzoek is opgevat als een verzoek om terug te komen van de bij het besluit van 27 mei 2009 vastgestelde datum van heropening van de WAO-uitkering.
2.2.
Bij besluit van 20 september 2010 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen, vanwege het ontbreken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
2.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 februari 2011 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2010 ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant aan zijn verzoek om herziening van het besluit van 27 mei 2009 ten grondslag heeft gelegd, dat hij als gevolg van psychische problematiek onvoldoende in staat is geweest tegen de bij het besluit van
27 mei 2009 vastgestelde ingangsdatum te ageren. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gebleken is, dat appellant deze omstandigheden niet in bezwaar tegen het besluit van
27 mei 2009 had kunnen aanvoeren. De rechtbank ziet in de door appellant aangevoerde omstandigheden geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van het Uwv dat zich geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben voorgedaan.
4.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat van het Uwv verwacht had mogen worden dat men ambtshalve een onderzoek had ingesteld naar de verwijtbaarheid van de gedragingen van appellant die in 2006 aanleiding zijn geweest de WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2006 in te trekken.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen mag, overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
5.2.
Uit het verhandelde ter zitting is de Raad gebleken, dat namens appellant niet bestreden is dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd, niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. De stelling van appellant dat het Uwv los van het toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb ambtshalve de bevoegdheid heeft om terug te komen van rechtens onaantastbare besluiten moge zo zijn, het maakt de beoordeling niet anders. Dit onttrekt zich immers aan de bevoegdheid die de bestuursrechter in het kader van een beoordeling op grond van artikel 4:6 van de Awb toekomt.
5.3.
Uit hetgeen is overwogen in 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

EH