ECLI:NL:CRVB:2013:1344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die in de vleesindustrie heeft gewerkt, is op 25 augustus 2008 uitgevallen door rechterschouderklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en hem daarom geen recht op een WIA-uitkering toekende. Appellant heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege het vereiste opleidingsniveau.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd, met toevoeging van nieuwe informatie over zijn gezondheidstoestand. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de beperkingen van appellant in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zijn onderschat en dat de functies medisch geschikt zijn. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld.
De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de rechtbank in stand gelaten.