ECLI:NL:CRVB:2013:1344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-5897 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het recht op een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die in de vleesindustrie heeft gewerkt, is op 25 augustus 2008 uitgevallen door rechterschouderklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en hem daarom geen recht op een WIA-uitkering toekende. Appellant heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn vanwege het vereiste opleidingsniveau.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. Appellant heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd, met toevoeging van nieuwe informatie over zijn gezondheidstoestand. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat de beperkingen van appellant in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet zijn onderschat en dat de functies medisch geschikt zijn. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer beperkingen heeft dan vastgesteld.

De uitspraak bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de rechtbank in stand gelaten.

Uitspraak

12/5897 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 september 2012, 11/707 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest in de vleesindustrie. Op 25 augustus 2008 is hij uitgevallen wegens rechterschouderklachten. Na het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant is onderzocht door verzekeringsarts J.D. Klein Ovink, die in zijn rapport van 31 mei 2010 heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van zijn rechterschouderklachten beperkingen heeft. Daarnaast heeft hij vastgesteld dat appellant op het item persoonlijk risico beperkingen heeft vanwege het gebruik van medicijnen. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
1 juni 2010. Vervolgens is arbeidsdeskundige R. Gulikers in zijn rapport van 16 juli 2010 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt voor een viertal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2010 vastgesteld dat voor appellant met ingang van
23 augustus 2010 geen recht op een Wet WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij als gevolg van zijn klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Hij is met name van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Tevens is hij van mening dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn vanwege het vereiste opleidingsniveau.
1.3. Op 2 december 2010 heeft bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg rapport uitgebracht. Daarin heeft hij vastgesteld dat appellant eveneens beperkingen heeft als gevolg van zijn linkerschouderklachten. Hij heeft de voor appellant vastgestelde FML op 2 december 2012 dienovereenkomstig aangepast. In haar rapport van 22 december 2010 is bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen tot de conclusie gekomen dat de aan de het primair besluit ten grondslag gelegde functie van wikkelaar met SBC-code 267050 niet geschikt is voor appellant vanwege het vereiste opleidingsniveau. De overige drie geselecteerde functies heeft zij wel geschikt geacht. Op basis van deze drie functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op eveneens minder dan 35%. Bij besluit van
27 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant zijn in bezwaar naar voren gebrachte gronden herhaald.
2.2. In beroep heeft het Uwv een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J. Oosterveld van 29 februari 2012 ingebracht, waarop appellant bij brief van 22 maart 2012 heeft gereageerd. Op deze brief is door het Uwv gereageerd met een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Oosterveld van 4 april 2012.
3.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit. Ten aanzien van de geschiktheid van de functies heeft de rechtbank overwogen dat pas in beroep met de rapporten van bezwaararbeidskundige Oosterveld de geschiktheid van appellant voor de aan het besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is gemotiveerd. Deze omstandigheid is voor de rechtbank aanleiding geweest het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten.
4.1.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten. Daarbij heeft hij dezelfde gronden aangevoerd als eerder in de procedure. Daaraan heeft hij toegevoegd dat hij als gevolg van zijn schouderklachten slecht slaapt en dat hij neerslachtig is geworden. Voorts heeft appellant een besluit van het Uwv van 4 december 2012 overgelegd waaruit blijkt dat hem met ingang van
4 december 2012 een uitkering ingevolge de Ziektewet is toegekend.
4.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van
23 november 2012 ingebracht.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De overwegingen in de aangevallen uitspraak die tot deze conclusie hebben geleid, worden onderschreven. Voorts wordt op grond van de beschikbare medische gegevens geoordeeld dat in de door de bezwaarverzekeringsarts op 2 december 2012 aangepaste FML de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Appellant heeft niet aan de hand van (nadere) medische informatie aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkingen heeft. Ten aanzien van het besluit van 4 december 2012, waarbij hem met ingang van 4 december 2012 een ZW-uitkering is toegekend, wordt overwogen dat dit besluit niet ziet op de datum zoals die thans in geding is, te weten 23 augustus 2010.
5.2.
Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML heeft de rechtbank eveneens terecht geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies belastende factoren. Met de rapporten van bezwaararbeidsdeskundige Oosterveld is dit voldoende toegelicht. Evenmin kan op grond van de gedingstukken worden geconcludeerd dat appellant niet voldoet aan de het voor deze functies vereiste opleidingsniveau.
5.3.
Gelet op de overwegingen 5.1 en 5.2. moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi

QH