ECLI:NL:CRVB:2013:1338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-3231 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die na een ongeval op 26 augustus 2010 ziek was gemeld. De verzekeringsarts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellante per 21 november 2011 weer in staat was haar arbeid te verrichten. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat er geen nadere informatie is ingewonnen van haar behandelend arts, M.J. Tolić, die tot een andere conclusie was gekomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de informatie van Tolić, evenals de informatie van de Maartenskliniek, geen aanleiding gaf om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts van het Uwv. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3231 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 26 april 2012, 12/260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. Berendsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is mr. W.J. Belder verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als secretaresse en heeft zich na een ongeval op 26 augustus 2010 bij haar werkgever ziek gemeld met diverse klachten. Per
30 september 2011 is het dienstverband beëindigd en is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op het spreekuur van 8 november 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellante per 21 november 2011 weer in staat geacht moet worden haar arbeid te verrichten. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het Uwv beslist dat haar ZW-uitkering per 21 november 2011 wordt beëindigd.
1.2. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en het Uwv heeft dat bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 6 december 2011 (bestreden besluit). Hierbij is acht geslagen op een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van het Uwv van 1 december 2011.
2.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende onderzoek heeft gedaan en informatie van de behandelaars van appellante is meegewogen in het standpunt. De informatie van manueel sportarts M.J. Tolić van
5 januari 2012 is door de bezwaarverzekeringsarts gezien en heeft hem geen aanleiding gegeven om op zijn visie terug te komen.
3.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat geen nadere informatie is ingewonnen of overleg is gepleegd met Tolić, terwijl deze arts tot een andere conclusie is gekomen dan de verzekeringsarts van het Uwv. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij in mei 2012 is gezien en onderzocht bij de Maartenskliniek in Nijmegen en is doorverwezen naar een pijnexpertisecentrum te Hoensbroek.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante herhaald wat zij in bezwaar en beroep al naar voren had gebracht. Op basis van de inhoud van de door appellante in bezwaar verstrekte informatie van Tolić, bestond er geen aanleiding voor de verzekeringsarts, die - zoals door de rechtbank terecht is overwogen - daarin een eigen beoordeling heeft, om nadere informatie in te winnen dan wel in overleg met de betreffende arts te gaan. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het in beroep ingebrachte rapport van Tolić, mede in aanmerking genomen de daarop bij rapport van 30 januari 2012 gegeven reactie van de bezwaarverzekeringsarts, geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van bevindingen van de verzekeringsarts van het Uwv.
4.3.
De informatie van de Maartenskliniek van 29 mei 2012 bevat geen gegevens over de datum in geding en er valt niet uit af te leiden dat het standpunt van de verzekeringsarts van het Uwv over de medische toestand van appellante op 21 november 2011 onvolledig of onjuist zou zijn.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D. Heeremans

EH