ECLI:NL:CRVB:2013:1337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
12-3533 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op Ziektewet-uitkering na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die als visfileerster werkte, had zich op 4 augustus 2008 ziek gemeld vanwege rugklachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv bevestigde deze ziekmelding en heeft appellante later onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante op 23 augustus 2008 weer geschikt was voor haar werk, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 28 september 2009. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat er geen goede basis was voor de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten en dat appellante geen medische informatie had overgelegd die haar arbeidsongeschiktheid na 23 augustus 2008 kon onderbouwen. De Raad bevestigde dat het Uwv terecht had besloten dat appellante geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3533 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 mei 2012, 11/3467 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, het hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 juni 2013 is namens appellante nog een rapport van haar behandelaar overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en K. Efe als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als visfileerster via een uitzendbureau. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich per
4 augustus 2008, vanuit Turkije, ziek gemeld vanwege rugklachten, pijn in de onderbuik en galstenen. Bij brief van 7 augustus 2008 is de ziekmelding door het Uwv bevestigd en is vermeld dat medewerkers van het Uwv contact met appellante opnemen. Zij zal hierover nader bericht ontvangen. Appellante heeft zich vervolgens, wederom vanuit Turkije, op
3 augustus 2009 ziek gemeld en daarbij aangegeven dat zij al een jaar ziek is. Naar aanleiding van deze laatste melding is appellante op 25 september 2009 onderzocht door een verzekeringsarts, die heeft geconcludeerd dat zij weer geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van die zelfde datum heeft het Uwv het ziekengeld van appellante per 28 september 2009 beëindigd. Naar aanleiding van een brief van de gemachtigde van appellante van 30 november 2009, waarbij een verklaring van een Turkse arts is overgelegd, heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2010 aan appellante meegedeeld dat arbeidsongeschiktheid over de periode van 4 tot 23 augustus 2008 aannemelijk was. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij vanaf
23 augustus 2008 geen recht meer heeft op een Ziektewet (ZW) uitkering, omdat er op en na 23 augustus 2008 geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW. Bij besluit van 25 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het rapport van bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan van 6 mei 2011 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe (samengevat) overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten en de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. Voorts is ook overigens niet gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellante per
23 augustus 2008 onjuist heeft beoordeeld. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het Uwv appellante terecht met ingang van 23 augustus 2008 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3.
In hoger beroep heeft appellante (samengevat) haar standpunt herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Het Uwv heeft nagelaten appellante na haar ziekmelding per 4 augustus 2008 op te roepen voor een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich niet slechts kunnen baseren op de verklaring van de Turkse arts, niet zijnde een verzekeringsarts. Het achteraf reconstrueren van de medische situatie per 23 augustus 2008 is onzorgvuldig.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan het laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken verrichte werk. In het onderhavige geval is dat het werk van appellante als visfileerster via een uitzendbureau. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts bij zijn beoordeling is uitgegaan van een onjuist of onvolledig beeld van de belastende kenmerken in appellantes werk.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medische onderzoek onzorgvuldig te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, en appellante gezien bij de hoorzitting op 6 mei 2011. In zijn rapport van 6 mei 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend geconcludeerd dat appellante op de datum in geding geschikt is te achten voor de maatstaf zijn arbeid nu uit de door appellante overgelegde verklaring van de Turkse arts blijkt dat zij op 23 augustus 2008 weer kon werken. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat in de periode na
23 augustus 2008 tot de nieuwe ziekmelding van 24 augustus 2009 sprake was van arbeidsongeschiktheid. Aan de door appellante bij brief van 13 juni 2013 overgelegde informatie van GGZ-compleet kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellante daaraan wenst te verbinden, nu het hier een intakeverslag van 15 oktober 2012 betreft, dat niet ziet op de datum hier in geding. Het Uwv heeft derhalve terecht besloten appellante op of na
23 augustus 2008 geen ZW-uitkering toe te kennen.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) Z. Karekezi

QH