In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Groningen. De appellante had een WW-uitkering ontvangen, maar het Uwv had deze uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken omdat zij ten onrechte een uitkering ontving terwijl zij ziek was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv gedeeltelijk vernietigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de terugvordering van de WW-uitkering terecht had gehandhaafd, omdat appellante met ingang van 1 oktober 2007 geen recht had op deze uitkering. De Raad bevestigde dat het Uwv kan afzien van terugvordering indien er dringende redenen zijn, maar oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering tot onaanvaardbare financiële gevolgen zou leiden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in beroep en hoger beroep zijn vastgesteld op € 1.935,20. De uitspraak is gedaan op 7 augustus 2013.