In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L.M. Vreeswijk, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 870,-- te effectueren. De terugvordering was gebaseerd op het niet voldoen aan de verantwoordingsplicht voor het pgb, dat was toegekend voor hulp bij het huishouden.
De Raad heeft vastgesteld dat het college appellant op de hoogte had gesteld van de verplichtingen rondom de verantwoording van het pgb. De appellant had in eerdere correspondentie, met name in een brief van 28 maart 2008, geen onduidelijkheid kunnen afleiden over de mogelijkheid dat hij om verantwoording gevraagd kon worden. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om verantwoording te vragen en dat de appellant niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk hulp had ontvangen die niet verantwoord kon worden.
De Raad heeft ook de argumenten van de appellant overwogen, waaronder de stelling dat het college te laat was met het verzoek om verantwoording en dat de hardheidsclausule niet was toegepast. De Raad concludeerde dat de belangenafweging door het college in redelijkheid was uitgevoerd en dat de appellant niet in staat was om aan te tonen dat hij niet in staat was om verantwoording af te leggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.