ECLI:NL:CRVB:2013:1315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-221 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om terug te komen van het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2011, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 15 juli 2011 het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 7 maart 2011 ongegrond verklaard. Dit eerdere besluit betrof de afwijzing van het verzoek van appellant om terug te komen van het besluit van 10 augustus 2007, waarbij zijn WAO-uitkering was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven voor het Uwv om terug te komen op het eerdere besluit. Appellant, die in hoger beroep ging, herhaalde zijn eerdere standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagde, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier K.E. Haan, en werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/221 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 december 2011, 11/4135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2013. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een overzicht van de feiten wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.2. Bij besluit van 15 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 maart 2011, waarin het verzoek van appellant is afgewezen om terug te komen van het besluit van 10 augustus 2007 waarbij het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft ingetrokken.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van nieuwe feiten dan wel veranderde omstandigheden op grond waarvan het Uwv zou moeten terugkomen van het besluit van 10 augustus 2007. Zij heeft daartoe overwogen dat de uitkering van appellant is ingetrokken omdat hij niet (meer) als werknemer en daarmee als verzekerde kon worden aangemerkt. Dat appellant stelt nog steeds ziek te zijn, wat daar ook van zij, kan volgens de rechtbank niet als novum worden gezien.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald wat hij ook al in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De in hoger beroep toegezonden stukken, zijn stukken die reeds eerder in beroep zijn ingediend.
3.2.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Raad verenigt zich met dat oordeel en met de motivering die daaraan ten grondslag ligt. Het hoger beroep van appellant slaagt niet.
4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

EH