ECLI:NL:CRVB:2013:1311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid en beperkingen van appellant in het kader van de WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die zich ziek had gemeld met longklachten en knieklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een WIA-uitkering toekende. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellant vast te stellen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig hadden gehandeld door onvoldoende rekening te houden met zijn klachten en beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat de verzekeringsarts informatie had ingewonnen bij de huisarts en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat was opgesteld. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen bij het vaststellen van beperkingen in het kader van de WIA. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de in de FML neergelegde beperkingen van appellant niet overschreed. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.