ECLI:NL:CRVB:2013:1309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
6 augustus 2013
Zaaknummer
12-3110 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beperkingen en zorgbehoefte in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die lijdt aan de ziekte van Crohn, osteopenie en polymyalgie rheumatica, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat haar hulp bij het huishouden had ingetrokken en omgezet van een persoonsgebonden budget (pgb) naar zorg in natura. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de medisch adviseur, De Wildt, zijn vastgesteld. De Raad heeft de door het college vastgestelde beperkingen bevestigd en geconcludeerd dat appellante niet heeft aangegeven welke extra zorg zij nodig heeft om zelfredzaam te zijn. De Raad heeft ook opgemerkt dat de omstandigheid dat de voorziening is toegekend in zorg in natura buiten de omvang van dit geding valt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3110 WMO
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 mei 2012, 11/5662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Sloot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ondervindt beperkingen ten gevolge van de ziekte van Crohn, osteopenie en polymyalgie rheumatica. Ter compensatie van deze beperkingen heeft het college haar in het verleden op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden, klasse 2, in de vorm van een persoongebonden budget (pgb). Omdat appellante het niet zinvol achtte de verantwoordingsformulieren voor dit pgb in te vullen heeft het college bij besluit van
27 september 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2011, het aan appellante toegekende pgb over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ingetrokken en het over deze periode verleende pgb ten bedrage van € 2.714,-- van haar teruggevorderd. Tevens heeft het college de wijze waarop hij de toegekende voorziening aan appellante verstrekt met ingang van 1 januari 2011 van een pgb omgezet in zorg in natura. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak bevestigd bij uitspraak van heden, registratienummer 11/6981 WMO.
1.2.
In verband met het wijzigen van de leveringsvoorwaarde van de voorziening van pgb naar zorg in natura heeft het college, na desgevraagd advies te hebben ontvangen van de
MO-zaak, bij besluit van 4 januari 2011 appellante over de periode van 1 januari 2011 tot
30 juni 2013 in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden, klasse 2, in de vorm van zorg in natura.
1.3.
Bij besluit van 18 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie en de zorg die zij nodig heeft om zelfredzaam te kunnen zijn en normaal maatschappelijk te participeren. Appellante is van mening dat haar beperkingen onvoldoende worden gecompenseerd en dat zij meer dan 3,5 uur per week hulp bij het huishouden nodig heeft. Voorts heeft het college te veel waarde gehecht aan de richtlijnen en normtijden en onvoldoende aandacht besteed aan appellantes persoonlijke omstandigheden. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat het verlenen van zorg in natura een extra straf is bovenop de terugvordering van het pgb over 2009.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In bezwaar heeft medisch adviseur A. de Wildt informatie ingewonnen bij de behandelend sector. De Wildt heeft recente informatie ontvangen van de behandelend reumatoloog I.E.M. Bultink, de behandelend maag-darm-leverarts H. Tuynman en
huisarts M. Dekeukeleire. De Wildt heeft geconcludeerd dat appellante een verminderde energie heeft als gevolg van M. Crohn met exacerbaties, alsmede polymyalgie rheumatica. Piek- en duurbelasting dienen daarom te worden vermeden, alsmede zwaar gewrichtbelastend werk. Daarnaast heeft appellante een carpaal tunnelsyndroom beiderzijds, op grond waarvan zij niet hard kan wringen, knijpen en grijpen.
4.2.
Uitgaande van de bevindingen en conclusies van De Wildt heeft de indicatieadviseur geconcludeerd dat zowel het zwaar huishoudelijk werk, als het licht huishoudelijk werk en de wasverzorging van appellante moeten worden overgenomen. Conform de bijlage bij hoofdstuk 3 van de Beleidsregels voor de voorzieningen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels) kan voor de overname van licht huishoudelijk werk voor een eenpersoonshuishouden 60 minuten per week worden toegekend, voor de overname van zwaar huishoudelijk werk bij een huis met twee kamers 90 minuten per week en voor kleding/linnengoed wassen voor een eenpersoonshuishouden 60 minuten per week. Bij elkaar opgeteld komt dit uit op 3 uur en 30 minuten, hetgeen overeenkomt met klasse 2.
4.3.
Ook in hoger beroep bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de door het college, in navolging van medisch adviseur De Wildt, vastgestelde beperkingen van appellante. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ernstiger beperkingen dan door De Wildt aangenomen. Voorts heeft appellante niet aangegeven welke - in de Beleidsregels omschreven - zorg zij dan nog meer nodig heeft om zelfredzaam te kunnen zijn. Ten slotte heeft appellante geen specifieke omstandigheden aangevoerd die tot een afwijking van de door het college in de Beleidsregels vastgestelde normtijden en toekenning van extra tijd zouden moeten leiden.
4.4.
De omstandigheid dat de voorziening is toegekend in zorg in natura valt buiten de omvang van dit geding. De Raad heeft hierover in de uitspraak van heden, registratienummer 11/6981 WMO, een oordeel gegeven.
4.5.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) S. Aaliouli

QH