ECLI:NL:CRVB:2013:1298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op inkomensvoorziening en inlichtingenplicht woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in 1987, had op 28 april 2011 een werkleeraanbod aangevraagd op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft echter vastgesteld dat de appellant geen juiste inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonadres, wat essentieel is voor het vaststellen van zijn recht op een inkomensvoorziening.
Tijdens het aanvraagproces heeft de appellant tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn woonadres. Hij meldde aanvankelijk geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben, maar later dat hij bij zijn oom woonde. Het college heeft een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat de appellant niet over een sleutel van de woning beschikte en dat zijn verklaringen over zijn verblijfplaats niet consistent waren. Op basis van deze bevindingen heeft het college op 16 juni 2011 besloten dat de appellant geen recht had op een inkomensvoorziening.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn situatie uiteengezet, waarbij hij benadrukte dat hij in detentie had gezeten en nu bij zijn oom en tante woonde. Hij betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusies die daaruit waren getrokken. De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het opgegeven adres woont en dat zijn moeilijke omstandigheden niet kunnen leiden tot een afwijking van de wettelijke bepalingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.