ECLI:NL:CRVB:2013:1268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
11-7543 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medische onderzoeken door het Uwv

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80-100% vanwege klachten aan de linkerschouder. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 29 mei 2007 besloten de uitkering per 30 juli 2007 in te trekken, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft in 2010 opnieuw contact opgenomen met het Uwv, omdat hij stelde dat zijn gezondheidssituatie was verslechterd. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat er geen aanleiding was om terug te komen op het eerdere besluit, en heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het Uwv zouden nopen om de intrekking van de WAO-uitkering te heroverwegen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zouden aantonen dat hij op de datum van intrekking zodanige klachten had dat hij arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat de eerdere medische onderzoeken door het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de conclusies van de (bezwaarverzekerings)artsen niet onjuist waren.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat zijn psychische en schouderklachten ernstig zijn en dat hij daardoor niet kan deelnemen aan het arbeidsproces. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7543 WAO
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
30 november 2011, 11/2144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Witlox. Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft een uitkering ontvangen krachtens de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100% in verband met klachten aan de linkerschouder. Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 30 juli 2007 ingetrokken omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Bij brief van 2 juni 2010 heeft appellant zich tot het Uwv gewend, stellende dat zijn gezondheidssituatie - zowel lichamelijk als psychisch - zou zijn verslechterd. Bij besluit van 14 december 2010heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet voor een WAO-uitkering in aanmerking komt, omdat enerzijds er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 29 mei 2007 en anderzijds de op dat moment bestaande arbeidsongeschiktheid van appellant voortkomt uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor hij eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Bij beslissing op bezwaar van 19 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen nieuwe omstandigheden zijn aan te wijzen welke het Uwv zouden nopen ten gunste van appellant terug te komen van de intrekking van de WAO-uitkering per 30 juli 2007. Met name zijn geen nieuwe gegevens bekend geworden waaruit blijkt dat appellant op die datum zodanige psychische (en lichamelijke) klachten ondervond dat hij daardoor in een mate van 15% of meer arbeidsongeschikt zou zijn gebleven. De volgens de huisarts van appellant geuite klachten van hoofdpijn (2004) en gespannen (nek)spieren (in 2007) en de mededeling “maagpijn-depressie” op een door appellant ingevuld formulier d.d. 5 april 2007 hebben niet het gewicht om een dergelijke conclusie te kunnen trekken.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank met betrekking tot de toepassing van artikel 43a WAO geconstateerd dat appellant na 30 juli 2007 - en dan met name sinds (augustus of) november 2008, toen hij in behandeling kwam bij psychiaters van de Reinier van Arkelgroep - onbetwist wegens psychische klachten opnieuw arbeidsongeschikt is geworden. Die nieuwe arbeidsongeschiktheid had echter een andere oorzaak dan de vorige. Tijdens de vorige arbeidsongeschiktheid waren weliswaar bepaalde klachten van hoofdpijn en spanning aanwezig, maar zij vormden destijds geen oorzaak van arbeidsongeschiktheid. In dit verband heeft de rechtbank er op gewezen dat op de Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 mei 2007 voor appellant geen enkele beperking was vermeld op de gebieden persoonlijk en sociaal functioneren.
2.3.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat evenmin kan worden gezegd dat appellant na 30 juli 2007 vanwege zijn schouderklachten opnieuw arbeidsongeschikt is geworden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft zowel op 13 oktober 2010 als op 9 december 2010 met appellant gesproken en is op grond daarvan en op grond van een brief van de huisarts van
28 september 2010 tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat de schouderklachten van appellant in vergelijking met de toestand in 2007 wezenlijk veranderd zouden zijn.
3.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zijn psychische maar vooral zijn schouderklachten zodanig ernstig zijn dat er voor hem geen reële mogelijkheid bestaat om deel te nemen aan het arbeidsproces. Reeds ten tijde van de beëindiging van zijn
WAO-uitkering had appellant te kampen met psychische klachten welke in de loop der tijd mede oorzaak van zijn arbeidsongeschiktheid zijn geworden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat degene, die een bestuursorgaan verzoekt van een in rechte onaantastbaar geworden besluit terug te komen, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet vermelden die een dergelijk terugkomen kunnen rechtvaardigen.
4.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van het Uwv dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad acht dit standpunt, evenals de rechtbank, juist. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen
4.3.
Ingevolge artikel 43a, eerste lid, van de WAO vindt toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaats, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd, indien degene wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingetrokken of aan wie per einde wachttijd niet een zodanige uitkering werd toegekend, binnen vijf jaar na de datum van die intrekking dan wel binnen vijf jaar na ommekomst van de wachttijd arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten dan wel als die op grond waarvan hij ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken.
4.4
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden om de door de (bezwaarverzekerings)artsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken onzorgvuldig te achten of de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 16 maart 2011 vermeld dat uit de verstrekte informatie niet blijkt dat appellant vóór 30 juli 2007 structureel met psychische klachten klampte en dat destijds ook geen beperkingen op dit vlak zijn aangenomen. Appellant heeft zijn stelling verder niet met medische stukken onderbouwd.
5. Hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning

EH