ECLI:NL:CRVB:2013:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verdragsgerechtigdheid en buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving sinds 1996 een wachtgelduitkering van KPMG en was in geschil met het College voor zorgverzekeringen (Cvz) over de verschuldigdheid van een buitenlandbijdrage op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelde dat de appellant verdragsgerechtigd is en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is, waarbij hij geen keuzerecht heeft. De Raad bevestigde dat Cvz de appellant tijdig had geïnformeerd over de verschuldigdheid van deze bijdrage.
De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij de buitenlandbijdragen over 2007 en 2008 niet verschuldigd was, omdat hij pas in 2009 een E121 formulier had ontvangen van Cvz, dat gedateerd was op 20 maart 2007. Hij stelde dat hij in 2007 en 2008 niet was geïnformeerd over de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage, waardoor hij geen gebruik kon maken van de Zvw en een particuliere ziektekostenverzekering had afgesloten. De Raad oordeelde echter dat de appellant de brief van Cvz van 20 maart 2007 niet op de juiste waarde had geschat en dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de buitenlandbijdrage bij hem lag.
De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, bevestigd moest worden. De Raad wees erop dat de verplichting om de appellant te informeren over de gevolgen van de Zvw niet op de zorgverzekeraars lag, maar op Cvz, die zijn verplichtingen correct was nagekomen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.