ECLI:NL:CRVB:2013:1257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
12-1947 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdragsgerechtigdheid en buitenlandbijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, ontving sinds 1996 een wachtgelduitkering van KPMG en was in geschil met het College voor zorgverzekeringen (Cvz) over de verschuldigdheid van een buitenlandbijdrage op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Raad oordeelde dat de appellant verdragsgerechtigd is en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is, waarbij hij geen keuzerecht heeft. De Raad bevestigde dat Cvz de appellant tijdig had geïnformeerd over de verschuldigdheid van deze bijdrage.

De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij de buitenlandbijdragen over 2007 en 2008 niet verschuldigd was, omdat hij pas in 2009 een E121 formulier had ontvangen van Cvz, dat gedateerd was op 20 maart 2007. Hij stelde dat hij in 2007 en 2008 niet was geïnformeerd over de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage, waardoor hij geen gebruik kon maken van de Zvw en een particuliere ziektekostenverzekering had afgesloten. De Raad oordeelde echter dat de appellant de brief van Cvz van 20 maart 2007 niet op de juiste waarde had geschat en dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de buitenlandbijdrage bij hem lag.

De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard, bevestigd moest worden. De Raad wees erop dat de verplichting om de appellant te informeren over de gevolgen van de Zvw niet op de zorgverzekeraars lag, maar op Cvz, die zijn verplichtingen correct was nagekomen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1947 ZVW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 februari 2012, 11/4084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellant is verschenen. Cvz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.A. Rood.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant woont in Duitsland en ontvangt sinds 1996 een wachtgelduitkering (Defensie) van KPMG.
1.2.
Bij brief van 20 maart 2007 heeft Cvz aan appellant meegedeeld dat hij per 1 januari 2007 in verband met aanpassing van bijlage VI van de Verordening (EEG) nr. 1408/71
(Vo. 1408/71) wordt aangemerkt als verdragsgerechtigde en dat hij recht heeft op zorg in zijn woonland Duitsland ten laste van Nederland. Voor dit recht op zorg is op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd, de zogenoemde buitenlandbijdrage. Daarbij is vermeld dat om medische zorg in het woonland te kunnen ontvangen hij zich met een formulier E121 dient in te schrijven bij de verzekeringsinstelling in zijn woonplaats. Een formulier E121, door Cvz gedateerd op 20 maart 2007, is bijgevoegd.
1.3.
Op 11 maart 2009 heeft Cvz een brief aan appellant gestuurd met dezelfde strekking als de brief van 20 maart 2007. De Barmer Ersatzkasse heeft het E121 formulier ingevuld en ondertekend op 26 maart 2009, respectievelijk 14 mei 2009.
1.4.
Bij besluiten van 26 februari 2011 en 19 mei 2011 heeft Cvz de voorlopige jaarafrekening 2008 en de definitieve jaarafrekening 2007 vastgesteld op een bedrag van € 2.833,54, respectievelijk € 3.442,62.
1.5.
Bij het besluit van 16 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft Cvz het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 26 februari 2011 en 19 mei 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (LJN BO1908) overwogen dat sociaal verzekerden op wie de regels van de
Vo. 1408/71 van toepassing zijn, een keuzerecht hebben. Ook zonder inschrijving met het formulier E121 is artikel 28 van de Vo. 1408/71 van toepassing en is appellant verplicht een buitenlandbijdrage te betalen. Cvz heeft appellant bij brief van 20 maart 2007 tijdig geïnformeerd over de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij de buitenlandbijdragen over 2007 en 2008 niet verschuldigd is omdat Cvz hem pas in 2009 een E121 formulier heeft gestuurd, waarop de datum van 20 maart 2007 is vermeld. Noch Cvz noch CZ en KPMG hebben hem in 2007 en 2008 geïnformeerd over de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage. Als gevolg daarvan heeft hij in 2007 en 2008 geen gebruik kunnen maken van de Zvw en heeft hij bij CZ een (particuliere) ziektekostenverzekering afgesloten.
3.2.
Cvz heeft zich in zijn verweerschrift achter de aangevallen uitspraak geschaard. Cvz heeft een besluit van 18 september 2011 ingezonden inhoudende dat de definitieve jaarafrekening 2008 is vastgesteld op € 2.160,54.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wet-en regelgeving wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant verdragsgerechtigd is en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is, dat hij geen keuzerecht heeft en dat Cvz appellant tijdig heeft geïnformeerd over de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe. Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat hij de brief van Cvz van 20 maart 2007 niet op juiste waarde heeft geschat. Appellant verkeerde in de onjuiste veronderstelling dat die deze brief afkomstig was van CZ. Hij is er van uitgegaan dat die brief voor hem geen zelfstandige betekenis had omdat hij reeds verzekerd was bij CZ. De Raad is van oordeel dat deze onjuiste inschatting van de brief van 20 maart 2007 voor rekening en risico van appellant moet worden gelaten en niet kan afdoen aan het bestaan van het recht op zorg in Duitsland en de daar tegenover staande verplichting van appellant om de buitenlandbijdrage te betalen. Daaraan kan evenmin afdoen het standpunt van appellant dat CZ en KPMG appellant in 2007 en 2008 hadden moeten informeren over de gevolgen van de Zvw. De gehoudenheid om appellant daarover te informeren berust niet op de CZ en KPMG, maar op Cvz, die zich daarvan correct heeft gekweten bij de brief van
20 maart 2007.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) S.K. Dekker
JvC