ECLI:NL:CRVB:2013:1234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-129 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ingebrekestelling en klachtenprocedure tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij ontevreden is over de wijze waarop de minister hem heeft behandeld, met name met betrekking tot een ingebrekestelling die per e-mail op 15 juli 2010 was ingediend en het uitblijven van een reactie op klachten die op 5 en 6 augustus 2010 waren ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 juli 2013 uitspraak gedaan. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en merkt op dat de minister ter zitting excuses heeft aangeboden voor het verstrekken van onjuiste informatie door een medewerker. De Raad oordeelt dat de grieven van appellant niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De grief over het ontbreken van een reactie op de klachten valt buiten de omvang van het geding, waardoor de Raad daar geen oordeel over kan geven.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, met M.R. Schuurman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/129 WSF
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
1 december 2011, 11/1495 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn moeder,[naam moeder], hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Voor appellant is zijn moeder verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 26 mei 2011 (bestreden besluit) heeft de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 30 maart 2010 gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant komt in hoger beroep omdat hij verbolgen is over de wijze waarop de minister hem heeft bejegend. Dit betreft de wijze waarop is omgegaan met de per e-mail van
15 juli 2010 ingediende ingebrekestelling en het tot op heden achterwege zijn gebleven van een reactie op de door hem op 5 en 6 augustus 2010 ingediende klachten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevoerde gronden leiden er niet toe dat het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak onjuist is.
4.2.
De Raad sluit zich aan bij de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder 4 gegeven overweging over de ‘ingebrekestelling’. De Raad merkt op dat namens de minister ter zitting excuses zijn gemaakt voor zover door een medewerker van hem niet de juiste informatie is verstrekt over de wijze van indiening van een ingebrekestelling.
4.3.
De grief van appellant ten aanzien van het achterwege blijven van een reactie van de minister op de door hem ingediende klachten valt buiten de omvang van dit geding en dus kan de Raad daar geen oordeel over geven.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.R. Schuurman

QH