ECLI:NL:CRVB:2013:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-1894 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die zich op 12 maart 2010 ziek meldde met schouder- en nekklachten, hartritmestoornissen, hoge bloeddruk en spanningsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 4 juli 2011 besloten de uitkering te beëindigen, omdat appellant vanaf die datum weer geschikt zou zijn voor zijn arbeid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard in een besluit van 1 september 2011. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard op 16 februari 2012, omdat er geen bewijs was dat het onderzoek van het Uwv onjuist of onzorgvuldig was.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, waarbij hij verwees naar medische informatie van zijn huisarts en GGZ, evenals de functieomschrijving van de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van appellant geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en merkt op dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel zou leiden.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1894 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 februari 2012, 11/4334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als metaalbewerker via een uitzendbureau in een dienstverband van 40 uur per week, heeft zich op 12 maart 2010 ziek gemeld met schouder- en nekklachten. Daarnaast had hij hartritmestoornissen, hoge bloeddruk en later ook spanningsklachten. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 4 juli 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 4 juli 2011 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van
4 juli 2011 gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen aanknopingspunten zijn gevonden om te oordelen dat de conclusie van het Uwv gebaseerd is op een onjuist, onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft daarbij mee laten wegen dat in beroep geen nieuwe medische gegevens naar voren zijn gebracht waaruit opgemaakt zou kunnen worden dat het standpunt van het Uwv onjuist zou zijn.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij als gevolg van zijn klachten zijn eigen zware lichamelijke werk niet meer kan verrichten. Appellant heeft daarbij verwezen naar de medische informatie die beschikbaar is van de huisarts en GGZ en de
functie-omschrijving van de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De door de rechtbank gegeven overwegingen kunnen volledig onderschreven worden. Volstaan wordt met een verwijzing daarnaar. Appellant heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
4.4.
Er bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
eh