ECLI:NL:CRVB:2013:1230
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beslagvrije voet in het geval van derdenbeslag door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de vraag of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bij het nemen van een betalingsbeslissing in het kader van derdenbeslag de beslagvrije voet zelf mag vaststellen. De appellante, die in hoger beroep is gegaan, heeft betoogd dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv in zijn beslissing van 23 januari 2012, die bij het bestreden besluit van 17 februari 2012 is gehandhaafd, correct heeft gehandeld door uit te gaan van het door de deurwaarder opgegeven bedrag.
Tijdens de zitting op 19 juni 2013 is appellante verschenen, terwijl het Uwv met kennisgeving niet aanwezig was. De Raad heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de gronden die appellante in hoger beroep heeft ingediend niet gericht zijn op de kernvraag of het Uwv binnen het beslagkader is gebleven. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante zich met de deurwaarder kan verstaan over de hoogte van de beslagvrije voet of zich kan wenden tot de civiele rechter.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier, en is openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.