ECLI:NL:CRVB:2013:1228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
12-1902 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 28 juli 2011, omdat zij van mening was dat de appellant weer geschikt was voor zijn werkzaamheden als administrateur. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 19 juni 2013 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat zijn klachten door de primaire verzekeringsarts waren gebagatelliseerd en dat zijn medische situatie niet zodanig was verbeterd dat hij zijn werkzaamheden kon hervatten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig en volledig onderzoek heeft uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat de appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om te functioneren in een vergelijkbare functie bij een andere werkgever.

De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank juist was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv zou kunnen ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig onderzoek door het Uwv en de rol van medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/1902 ZW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
17 februari 2012, 11/3793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.A.R. Brouwers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwers. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administrateur voor 40 uur per week. Op
2 februari 2010 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens psychische klachten. Appellant is een uitkering op grond van Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 22 juli 2011 heeft het Uwv de ZW-uitkering met ingang van 28 juli 2011 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van
22 juli 2011 gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat geen aanknopingspunten zijn gevonden om te oordelen dat de conclusie van het Uwv gebaseerd is op een onjuist, onvolledig of onzorgvuldig onderzoek.
3.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn klachten door de primaire verzekeringsarts zijn gebagatelliseerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn medische situatie niet dusdanig is verbeterd dat hij weer voldoende belastbaar is om de maatgevende arbeid, die veel van hem heeft gevergd, te hervatten. Appellant is van mening dat de kans dan groot is dat er een terugval zal plaatsvinden en de geringe vooruitgang die hij heeft geboekt teniet wordt gedaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 3 en 4 van de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De vraag of appellant tijdens het onderzoek door de primaire verzekeringsarts onheus is bejegend kan in het midden blijven. De bezwaarverzekeringsarts heeft een volledige heroverweging gepleegd en heeft voldoende gemotiveerd dat appellant ondanks zijn reële klachten van psychische aard op 28 juli 2011 in staat moet worden geacht te functioneren in de maatgevende arbeid als administrateur bij een andere werkgever. De functie van administrateur is geschikt te achten omdat het gestructureerd, regelmatig werk met duidelijke taakopdrachten, zonder voordurende werkdruk, betreft. Dat de werkdruk bij de vorige werkgever hoog was of dat de sfeer slecht was, speelt voor de geschiktheid voor dat werk geen rol.
4.3.
Het Uwv heeft met een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 7 mei 2012 nader gemotiveerd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend therapeute M. Schmeits geen nieuwe medische informatie bevat met betrekking tot de psychische belastbaarheid van appellant op de datum in geding. In de brief van
11 april 2012 heeft de therapeute Schmeits een verwachting uitgesproken dat een te hoge werkdruk de voortgang van de therapie kan belemmeren. Met de bezwaarverzekeringsarts wordt echter vastgesteld dat in het kader van een ziektewetbeoordeling geen uitspraak behoeft te worden gedaan over een therapie die op 28 juli 2011 nog niet aan de orde was.
4.4.
In de in hoger beroep door appellant overgelegde WSW-indicatie van 2 augustus 2012 wordt evenmin aanleiding gezien om tot een andersluidend oordeel te komen, nu deze indicatie in een ander kader is gegeven dan de beoordeling in het kader van de ZW en betrekking heeft op een periode van ruim na datum in geding. Dit geldt eveneens voor de keuring van 6 december 2011 naar aanleiding van een verzoek om studiekostenvergoeding in het kader van een loopbaantraject.
5.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.R. Baas
eh